86OpbergenZet de dakdrager volgens de
montage-instructies vast.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Sports Tourer, Country Tourer
De bevestigingspunten zitten aan
weerskanten in de dakrails.
Zet de dakdrager volgens de bij de
dakdrager geleverde montage-
instructies vast.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de
ontgrendelingshendel aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar mogen zijn. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 81.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen inhet interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.
Instrumenten en bedieningsorganen91Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.
Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:Automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐
slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
92Instrumenten en bedieningsorganen
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.Regensensorfunctie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd in de
Persoonlijke instellingen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuig op het
Info-Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 252.
Wis- en wasinstallatie
achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenring om de achter‐
ruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
112Instrumenten en bedieningsorganenAdBlue 3 175.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 tot 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 250.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert Brandstofvoorraad opgebruikt.
Onmiddellijk bijtanken. Tank nooit
leegrijden.
Tanken 3 240.
Katalysator 3 175.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 254.
Startbeveiliging
d knippert geel.
130Instrumenten en bedieningsorganenVoetgangersbescherming vóór:
Activeert of deactiveert en wijzigt de instellingen van de voetgan‐
gersbescherming voor.
Waarschuwing verkeer achter :
Activeert of deactiveert de waar‐
schuwing kruisend verkeer
achter.
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasone parkeerhulp.
Activering kan worden geselec‐
teerd met of zonder de aanhan‐
gerkoppeling bevestigd.
"Vrij rijden"-aankondiging : Acti‐
veert of deactiveert de herinne‐
ring om weg te rijden wanneer de adaptieve cruisecontrol de auto
op zijn plaats houdt.
Waarschuwing dode hoek : Acti‐
veert of deactiveert het dode‐
hoeksysteem.
● Comfort en gemak
Auto geheugen opvragen :
Verandert de instellingen voor
het oproepen van de opgeslagen
instellingen voor de elektrische
stoelverstelling.Bestuurdersstoel m.
gemakkelijke uitstap : Activeert of
deactiveert de uitstaphulp van de elektrische stoelverstelling.
Volume geluidssignaal : Veran‐
dert het volume van geluidssig‐
nalen.
Bij achteruit kantelende spiegel :
Activeert of deactiveert de parkeerhulp door de buitenspie‐
gels.
Automatisch inklappen spiegels :
Activeert of deactiveert het
inklappen van de buitenspiegels
via de handzender.
Aanpassing door bestuurder :
Activeert of deactiveert de
persoonlijke instellingen.
Wissers met regensensor : Acti‐
veert of deactiveert automatisch wissen met regensensor.
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐ tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.Uitgebreide wegrijhulp op
hellingen : Wisselt tussen helling‐
rem en verlengde hellingrem
● Verlichting
Buitenverlichting bij
ontgrendelen : Activeert of deac‐
tiveert de instapverlichting.
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert en verandert de duur
van de uitstapverlichting.
Links- of rechtsrijdend verkeer :
Wisselt tussen verlichting voor
links- of rechtsrijdend verkeer.
Adaptief rijlicht (AFL) : Verandert
de instellingen van de functies
voor de led-koplampen.
● Elektrische portiersloten
Geen vergrendeling bij open
deur : Activeert of deactiveert de
portiervergrendeling wanneer
een portier openstaat.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de
automatische portiervergrende‐
ling na inschakeling van het
contact.
132Instrumenten en bedieningsorganenselectie van de vereiste instellin‐
gen en de automatische aircomo‐ dus.
Automatisch ontwasemen
achter : De achterruitverwarming
wordt automatisch geactiveerd.
● Bots- / detectiesystemen
Waarschuwing botsing voor : De
frontaanrijdingswaarschuwing
wordt geactiveerd of gedeacti‐
veerd.
Automatische voorbereiding
botsing : Activeert of deactiveert
de automatische remwerking van de auto bij dreigend aanrijdings‐gevaar. Het volgende kan
worden geselecteerd: het
systeem neemt de remregeling
over, waarschuwt alleen door
middel van geluidssignalen of
wordt volledig gedeactiveerd.
Botssysteem voor : Verandert de
instellingen van de frontaanrij‐
dingswaarschuwing.
Voetgangersbescherming vóór :
Activeert of deactiveert en wijzigt
de instellingen van de voetgan‐
gersbescherming voor.Verkeerswaarschuwing
achteruitrijden : Activeert of deac‐
tiveert de waarschuwing krui‐
send verkeer achter.
Parkeersensor : Activeert of
deactiveert de ultrasone parkeer‐ hulp. Activering kan worden
geselecteerd met of zonder de
aanhangerkoppeling bevestigd.
"Vrij rijden"-aankondiging : Acti‐
veert of deactiveert de herinne‐
ringsfunctie van de adaptieve
cruisecontrol.
Waarschuwing dode hoek : Acti‐
veert of deactiveert het dode‐
hoeksysteem.
● Comfort en gemak
Automatisch oproepen
geheugen : Verandert de instellin‐
gen voor het oproepen van de opgeslagen instellingen voor de
elektrische stoelverstelling.
Comfortuitstap bestuurdersstoel :
Activeert of deactiveert de uitsta‐ phulp van de elektrische stoel‐
verstelling.
Volume signaaltonen : Verandert
het volume van geluidssignalen.Spiegel kantelen in achteruit :
Activeert of deactiveert de
parkeerhulp door de buitenspie‐
gels.
Automatisch inklappen spiegel :
Activeert of deactiveert het
inklappen van de buitenspiegels via de handzender.
Personalisatie door bestuurder :
Activeert of deactiveert de
persoonlijke instellingen.
Ruitenwisser met regensensor :
Activeert of deactiveert automa‐ tisch wissen met regensensor.
Automatisch ruitenwissen in
achteruit : Activeert of deactiveert
automatische inschakeling
achterruitwisser bij inschakelen
achteruitversnelling.
Hellingassistent : Wisselt tussen
hellingrem en verlengde helling‐
rem
● Verlichting
Voertuig vinden met lichtsignaal :
Activeert of deactiveert de instap‐ verlichting.
140VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Dagrijlicht 3 143.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Led-koplampen 3 143.
Tunneldetectie Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
GrootlichtDuw tegen de hendel om van dimlicht
op grootlicht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het grootlicht
uit te schakelen.
Grootlichtassistentie 3 143.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met LED-koplampen 3 143.
Deze functie maakt dat het groot licht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/u als hoofdrijverlichting
kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt automatisch naar dimlicht wanneer:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● In stadsverkeer wordt gereden.
● De snelheid minder dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
148VerlichtingHet mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten,
bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van onderstaande
verlichting kan in de stand AUTO
worden afgesteld wanneer de licht‐ sensor merkt dat het donker is, of in
de stand 8 of 9.
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Druk op en draai aan A totdat de
gewenste helderheid is bereikt.