90Instrumenten en bedieningselementenControlelampjes in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 90XGordelverklikker 3 91vAirbag en gordelspanners en
rolbeugels 3 91VAirbag deactiveren 3 91pLaadsysteem 3 91ZStoringsindicatielamp 3 92RRem- en koppelingssysteem
3 92-Pedaal intrappen 3 92mElektrische parkeerrem 3 92jStoring elektrische parkeerrem
3 92uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 93ROpschakelen 3 93cStuurbekrachtiging 3 93)Lane Departure Warning 3 93aElektronische stabiliteitsregeling
UIT 3 93bElektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem
3 94kTraction Control-systeem uit
3 94!Voorverwarmen 3 94%Uitlaatfilter 3 94YAdBlue 3 94wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 94IMotoroliedruk 3 95iTe laag brandstofpeil 3 95dStartbeveiliging 3 958Buitenverlichting 3 95CGroot licht 3 95lGrootlichtassistentie 3 96fAdaptief rijlicht (AFL) 3 96>Mistlamp 3 96rMistachterlicht 3 96mCruisecontrol 3 96AVoorligger gedetecteerd 3 96hPortier open 3 96
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Instrumenten en bedieningselementen91Gloeilamp vervangen 3 203, zeke‐
ringen 3 211.
Richtingaanwijzers 3 123.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Airbags, gordelspanners en
rolbeugels
v brandt rood.Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Als deze niet oplicht, niet na 4 seconden dooft of onderweg
oplicht, is er een storing in het airbag‐
systeem, in de gordelspanner of de
pop-up rolbeugels. Bij een ongeval
werken de airbags, de gordelspan‐
ners en de rolbeugels wellicht niet.
Bij activering van de gordelspanners, airbags of pop-up rolbeugels brandt
v continu.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 59, 3 55.
Koprolbeschermingssysteem 3 45.
Airbag-deactivering V brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐ veerd.
* brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 64.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Instrumenten en bedieningselementen111SOS knop
Druk op [ om een noodoproep te
plaatsen naar een speciaal opgeleide
adviseur.
Status-LED
Groen: Het systeem is gereed met
geactiveerd doorgeven van de voer‐
tuiglocatie.
Groen knipperend: Het systeem is
bezig met een oproep.
Rood: Er is een probleem opgetre‐
den.
Uit: Het systeem is gereed met
gedeactiveerd doorgeven van de
voertuiglocatie of het systeem staat in
de stand-bymodus.
Rood/groen knipperend gedurende
een korte periode: Het doorgeven van
de voertuiglocatie is gedeactiveerd.
OnStar-services
Algemene services
Druk als u informatie nodig hebt, bijv. openingstijden, markante punten en
bestemmingen of als u hulp nodig
hebt bij bijv. pech onderweg, eenlekke band of een lege brandstoftank op Z om contact met een adviseur te
leggen.
Noodhulpdiensten
Druk in een noodsituatie op [ om een
adviseur te spreken. De adviseur
neemt vervolgens contact op met de
(nood)hulpdiensten en stuurt ze naar
uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐
oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden
en gaat na of er hulp nodig is.
Wi-Fi Hotspot
De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G/LTE.
Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi
hotspots is niet voor alle markten
verkrijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.Een mobiel toestel met de Wi-Fi
Hotspot verbinden:
1. Druk op j en selecteer vervol‐
gens de WiFi-instellingen in het
Info-Display. De getoonde instel‐
lingen zijn onder andere de naam van de Wi-Fi Hotspot (SSID), het
wachtwoord en het verbindings‐
type.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt
aangegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Let op
Druk op Z en spreek met een advi‐
seur of log in bij uw account als u de SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
gen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot
uitschakelen door op Z te drukken en
een adviseur te spreken.
112Instrumenten en bedieningselementenSmartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt
u bepaalde autofuncties extern bedie‐ nen.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Brandstofpeil, resterende levensduur motorolie en banden‐
spanning (alleen met het
bandenspanningscontrolesys‐
teem) controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van App Store ®
of Google Play™ Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan danvanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de
landspecifieke website.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
Hulp bij gestolen voertuig
Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag hulp van de OnStar-service Hulp bij
gestolen voertuig. Neem telefonisch
contact op met een adviseur. U vindt
het betreffende OnStar-telefoonnum‐
mer op de landspecifieke website.
OnStar kan u helpen bij het zoeken
naar en bergen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐ tiveerd, wordt er een bericht naarOnStar gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.Startblokkering
OnStar kan met externe signalen het
starten van de auto blokkeren
wanneer het contact is afgezet.
Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
de auto boordinformatie laat zien, op
Z te drukken om contact op te nemen
met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
te gaan. Afhankelijk van de resultaten biedt de adviseur meer ondersteu‐
ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐
gegevens naar OnStar. U en uw
garage ontvangen maandelijks per e- mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, ABS, en andere
Verlichting123Fout in adaptief rijlichtsysteemWanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent,
gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Indien dit niet
mogelijk is, zal de desbetreffende
koplamp automatisch worden uitge‐
schakeld. Eén koplamp zal in elk
geval blijven branden. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐ tion Centre.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Wanneer er een aanhangwagen is
aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de
hendel indrukt tot u een weerstand
voelt en u de hendel weer loslaat.
Verlichting125Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● sfeerverlichting
● plafondverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Bij auto’s met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
146Rijden en bediening30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Het uitlaatfilter is een partikelfilter
voor diesel- en benzinemotoren.
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat
hier een bericht over verschijnt. Het
filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in
bepaalde rijomstandigheden automa‐ tisch plaats en kan tot 25 minuten
duren. Doorgaans neemt dit tussen
zeven en twaalf minuten in beslag.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling
tijdens deze procedure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, wordt dit aangegeven
Verzorging van de auto213Nr.Stroomkring19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Centrale elektrische eenheid,
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Start-stopsysteem29Elektrische handrem30ABS-pomp31–32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Elektrisch bediende ruiten,
regensensor, buitenspiegelNr.Stroomkring36Verwarming en ventilatie37–38Vacuümpomp39Regelmodule brandstofsysteem40Wis-/wasinstallatie voor41Grootlicht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44–45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49Brandstofpomp50Koplamphoogteregeling, adap‐
tief rijlicht (AFL)51–52Hulpverwarming, dieselmotorNr.Stroomkring53Transmissieregelmodule,
motorregelmodule54Vacuümpomp, instrumenten‐
groep, verwarming, ventilatie en
airco
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u de klep van de zekering‐
houder niet goed sluit, kunnen er
storingen optreden.