Sleutels, portieren en ruiten35
4. Houd de toets C aan de
binnenkant van de geopende
achterklep drie seconden inge‐
drukt.
Let op
De openingshoogte moet met de auto op de grond worden gepro‐ grammeerd.
U hoort een geluidssignaal en de rich‐ tingaanwijzers knipperen wanneer de
nieuwe instelling is opgeslagen. De
verlaagde hoogte kan alleen worden
ingesteld bij een openingshoek van
meer dan 30°.
Wanneer u het stelwiel in het bestuur‐ dersportier naar de tussenmodus
3/4 draait, zal de elektrische achter‐
klep opengaan tot aan de nieuw inge‐ stelde positie.
De achterklep kan alleen geopend
blijven als er een minimale hoogte is
overschreden (minimale openings‐
hoek van 30°). U kunt geen openings‐
hoogte programmeren die een lagere
hoogte oplevert.
Beveiligingsfunctie
Wanneer de elektrische achterklep
tijdens het openen of sluiten een
obstakel raakt, keert de klep automa‐ tisch een stukje om. Bij meerdere
obstakels tijdens één beweging wordt
de functie gedeactiveerd. In dat geval moet u de achterklep met de hand
openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft
beknellingssensoren langs de zijran‐
den. Herkennen deze sensoren een
obstakel tussen de achterklep en de
carrosserie, dan opent de achterklep tot u deze weer activeert of handma‐tig sluit.De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
gemaakt door een geluidssignaal.
Verwijder alle obstakels voordat u
verdergaat met de elektrische bedie‐ ning.
Als de auto in de fabriek is uitgerust
met een trekhaak en er een aanhan‐
ger elektrisch wordt aangesloten, kan
de elektrische achterklep uitsluitend
worden geopend met de tiptoetsscha‐ kelaar of gesloten met G in de
geopende achterklep. Zorg ervoor dat er geen obstakels in het bewegings‐
gebied staan.
Overbelasting
Als de elektrische achterklep
herhaald met korte tussenpozen
wordt bediend, wordt de functie enige
tijd uitgeschakeld. Beweeg de achter‐
klep handbediend naar de eindstand
om het systeem te resetten.
Instrumenten en bedieningsorganen113
Selecteer op het Uplevel-display het
menu Info door op p op het stuurwiel
te drukken. Druk op P om de modus
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Midlevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Uplevel-display op > op
het stuurwiel om de onderliggende
map te openen. Selecteer Reset en
bevestig dit door gedurende enkele
seconden op 9 te drukken. Het
contact moet ingeschakeld zijn maar
de motor moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Service-informatie 3 293.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van deuitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 105.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten zijn geactiveerd.
116Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 189.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken 3 189.
Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna aan
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
niet door en roep de hulp van een
werkplaats in.
Elektrische handrem defect
j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐ maal 3 189.
Knippert
Elektrische handrem staat in de servi‐ cemodus. Stop de auto, trek de elek‐
trische handrem aan en zet deze los
om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 189.
Schakelen R of S met het getal van een hogere
of lagere versnelling verschijnt
wanneer wordt aanbevolen om
vanwege de brandstofbesparing op of
terug te schakelen.
Afstand tot voorligger E geeft met ingevulde afstandsbal‐
ken de gevoeligheid van de waar‐
schuwingstiming wat betreft de
afstand tot de voorligger voor de fron‐
taanrijdingswaarschuwing aan.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 207.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
122Instrumenten en bedieningsorganen
● Druk op p om de hoofdmenupa‐
gina te openen.
● Selecteer een hoofdmenupagina met Q of P.
● Bevestig een hoofdmenupagina met 9.
Druk na het selecteren van een
hoofdmenupagina op Q of P om
subpagina's te selecteren.
● Druk op q om een volgende map
van de geselecteerde subpagina
te openen.
● Druk op Q of P om functies te
selecteren of zo nodig een nume‐ rieke waarde in te stellen.
● Druk op 9 om een functie te
selecteren en te bevestigen.
Indien nodig verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center.
Bevestig berichten door op 9 te druk‐
ken.
Boordinformatie 3 129.
Menu Rit- /
brandstofinformatie, ; of Info
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het menu Info. Sommige zijn voor uw specifieke auto
wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk
van het display worden sommige
functies als symbool weergegeven.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
P om een pagina te selecteren:
● Dagteller 1/2 of A/B
● Gemiddeld brandstofverbruik● Gemiddelde snelheid
● Digitale snelheid
● Actieradius brandstof
● Actueel brandstofverbruik
● Resterende levensduur olie
● Bandenspanning
● Verkeersbordherkenning
● Afstand tot voorligger
● Timer
● Buitentemperatuur
● AdBlue-peil
Op het Midlevel-display worden de
pagina's Resterende levensduur van
de olie, Bandenspanning, Verkeers‐
bordherkenning en Afstand tot voor‐
ligger weergegeven in het menu
Voertuiginformatie; selecteer ?.
Dagteller 1/2 of A/B
De dagteller geeft de huidige afstand
vanaf een bepaalde reset weer.
Dagteller telt op tot een afstand van
9999 km en begint dan weer bij 0.
Druk enkele seconden op SET/CLR
om deze op het Midlevel-display te
resetten.
Instrumenten en bedieningsorganen123Druk op > en bevestig met 9 om op
het Uplevel-display te resetten.
De informatie van dagtellerpagina
1/A en 2/B kan apart worden gereset terwijl het desbetreffende display
actief is.
Gemiddeld brandst.verbr.
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Zet deze op het Midlevel-display
terug door gedurende enkele secon‐
den op SET/CLR te drukken, en op
het Uplevel-display door op > te druk‐
ken en met 9 te bevestigen.
Bij auto's met Bi-Fuel-motoren: Het
gemiddelde verbruik wordt aangege‐
ven voor de momenteel geselec‐
teerde modus: CNG of benzine.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart.Zet deze op het Midlevel-display
terug door gedurende enkele secon‐
den op SET/CLR te drukken, en op
het Uplevel-display door op > te druk‐
ken en met 9 te bevestigen.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op basis van het huidige brandstofpeil en
het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Wanneer het peil in de brandstoftank
laag is, verschijnt er een bericht op het display en gaat het controle‐
lampje Y op de brandstofmeter bran‐
den.
Wanneer er onmiddellijk brandstof
moet worden bijgetankt, verschijnt er
een waarschuwingsbericht dat op hetdisplay blijft staan. Daarbij gaat
controlelampje Y op de brandstofme‐
ter knipperen 3 118.
Actieradius brandstof, Bi-Fuel-motor
Weergave van de totale actieradius
brandstof bij benadering en voor elke brandstoftank (CNG en benzine). Een
te laag brandstofpeil in een van de
tanks wordt aangegeven door
GERING in het desbetreffende
gedeelte.
Instrumenten en bedieningsorganen125In bepaalde omstandigheden acti‐
veert de motor de achterruitverwar‐ ming automatisch om de motor
zwaarder te belasten. In dat geval wordt de achterruitverwarming
aangeduid als een van de grootste
verbruikers, zonder dat de bestuurder
deze heeft geactiveerd.
Zuinig rijden
Toont de ontwikkeling van het gemid‐
delde verbruik over een afstand van
50 km. Gevulde segmenten geven
het verbruik weer in stappen van 5 km en laten het effect van de omge‐ ving of het rijgedrag op het brandstof‐
verbruik zien.
Eco-index
Het gemiddelde brandstofverbruik
wordt weergegeven op een zuinig‐
heidsschaal. Pas omwille van een
zuinig verbruik de rijstijl zodanig aan
dat de indicator binnen de groene
zone blijft. Hoe dichter de indicator de
rode zone nadert, hoe hoger het
brandstofverbruik. Tegelijkertijd
wordt de gemiddelde verbruiks‐
waarde weergegeven.
Afhankelijk van de autoversie toont de Eco-index waarden voor dagteller‐
pagina A/1 of de actuele rijcyclus. In
het laatste geval wordt de volgende
keer dat u het contact inschakelt de
indicator gereset.
Menu Audio
In het menu Audio kunt u naar muziek zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Telefoon In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Navigatie
In het menu Navigatie kunt u route‐
begeleiding inschakelen.
Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Voertuiginformatie, ? of
Opties
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het Optie‐
menu. Sommige zijn voor uw speci‐
fieke auto wellicht niet beschikbaar.
Afhankelijk van het display zijn
sommige functies weergegeven als
symbool.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
P om een pagina te selecteren en
volg de instructies in de submenu's op:
● Eenheden
● Infopagina's
● Snelheidswaarschuwing
● Draagvermogen band
● Software-informatie
228Rijden en bedieningU kunt ook SET/CLR of 9 drie secon‐
den indrukken om de inhoud van de
pagina te wissen.
Als het resetten is gelukt, klinkt er een toon. Het onderstaande “standaard‐
bord” wordt getoond totdat het
volgende verkeersbord wordt waar‐
genomen of door de kaartgegevens
van het navigatiesysteem wordt gele‐ verd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het “standaardbord” of een verkeersbord uit de kaartge‐
gevens van het navigatiesysteem in
het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als er geen navigatiekaartgege‐ vens beschikbaar zijn en de snel‐heid afneemt tot onder 52 km/u
(detectie van de bebouwde kom)
● Als er navigatiekaartgegevens beschikbaar zijn en het systeem
nam op basis van een verande‐
ring in de kaartgegevens waar
dat de bebouwde kom werd inge‐ reden
Verkeersbordherkenning in
combinatie met het
navigatiesysteem
Als de auto met een navigatiesys‐
teem is uitgerust, kan het weergege‐
ven verkeersbord zijn waargenomendoor een optische verkeersbordher‐
kenning of uit de kaartgegevens
afkomstig zijn.
Als het op dit moment weergegeven
verkeersbord uit de kaartgegevens
afkomstig is en de kaartinformatie
verandert, wordt er een ander
verkeersbord getoond. Dit kan bete‐
kenen dat er dan een nieuw verkeers‐
bord wordt geregistreerd, hoewel u
wellicht geen nieuw bord bent gepas‐ seerd.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
mogelijk niet correct als:
● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, niet
schoon is of voorzien is van
vreemde voorwerpen zoals stic‐
kers.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
322Klantinformatieservicenetwerk (bijv. garages, fabri‐kanten) of derde partijen (bijv. pech‐
hulpverleners) kunnen de gegevens
uitlezen aan de auto. Tot dergelijke
services worden gerekend reparatie‐
werkzaamheden, onderhoudsproce‐
dures, garantieafwikkeling en kwali‐
teitsborgingsmaatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐ teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en
helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐
vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐
fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐
gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan produc‐
taansprakelijkheid. De fabrikant heeft
mogelijk ook bedieningsgegevens
van auto's nodig voor terugroepac‐
ties.Foutcodegeheugens in de auto zijn te
resetten door een servicebedrijf in het
kader van onderhoud of reparatie.
Comfort- en Infotainmentfuncties
Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen zijn in de auto op te slaan en op ieder gewenst moment te wijzi‐gen.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel,
● instelling van het chassis en de airconditioning,
● persoonlijke instellingen zoals die voor de binnenverlichting.
U kunt uw eigen gegevens invoeren
in de Infotainmentfuncties van uw
auto bij het gebruik van bepaalde
functies.Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● multimediagegevens zoals weer te geven tracks, video's of foto's
in een geïntegreerde multimedia‐
systeem;
● adressenboekgegevens voor gebruik in combinatie met een
handsfree-systeem of een geïn‐
tegreerd navigatiesysteem;
● ingevoerde bestemmingen;
● gegevens over het gebruik van online-services.
Deze gegevens voor comfort- en Info‐
tainmentfuncties worden mogelijk
lokaal in de auto opgeslagen of
bewaard op een apparaat dat u hebt
aangesloten op de auto (bijv. een smartphone, USB-stick of mp3-
speler). Gegevens die u zelf hebt
ingevoerd is op ieder gewenst
moment te verwijderen.
Deze gegevens zijn alleen op uw
verzoek door te geven tot buiten het
bereik van de auto, in het bijzonder bij