Instrumenten en bedieningsorganen135Persoonlijke instellingen8" Colour-Info-Display
Druk op ;, selecteer vervolgens het
pictogram INSTELLINGEN .
In de bijbehorende submenu’s kunt u
de volgende instellingen wijzigen:
Voertuig ● Klimaat- en luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Verandert het niveau van het
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐
sche modus.
Automatisch verwarmde stoelen :
De stoelverwarming wordt auto‐
matisch geactiveerd.
Automatisch ontwasemen :
Maakt ontwaseming van de voor‐ ruit mogelijk door automatische
selectie van de vereiste instellin‐
gen en de automatische aircomo‐
dus.
Automatisch ontwasemen
achter : De achterruitverwarming
wordt automatisch geactiveerd.
● Bots- / detectiesystemen
Waarschuwing botsing voor : De
frontaanrijdingswaarschuwing
wordt geactiveerd of gedeacti‐
veerd.
Automatische voorbereiding
botsing : Activeert of deactiveert
de automatische remwerking van de auto bij dreigend aanrijdings‐
gevaar. Het volgende is een
optie: het systeem neemt de
remregeling over, waarschuwt
alleen via geluidssignalen of
wordt geheel gedeactiveerd.
Parkeersensor : Activeert of
deactiveert de ultrasone parkeer‐hulp. Activering kan worden
geselecteerd met of zonder de
aanhangerkoppeling bevestigd.
"Vrij rijden"-aankondiging : Acti‐
veert of deactiveert de herinne‐
ringsfunctie van de adaptieve
cruisecontrol.
Waarschuwing dode hoek : Acti‐
veert of deactiveert het dode‐
hoeksysteem.
● Comfort en gemak
Automatisch oproepen
geheugen : verandert de instellin‐
gen voor het oproepen van de
opgeslagen instellingen voor de
elektrische stoelverstelling.
Comfortuitstap bestuurdersstoel :
Activeert of deactiveert de uitsta‐
phulp van de elektrische stoel‐
verstelling.
Volume signaaltonen : Wijzigt het
volume van geluidssignalen.
Personalisatie door bestuurder :
Activeert of deactiveert persoon‐
lijke instellingen.
Ruitenwisser met regensensor :
Activeert of deactiveert automa‐
tisch wissen met regensensor.
Rijden en bediening165Rijden en bedieningRijtips......................................... 166
Controle over de auto ..............166
Sturen ...................................... 166
Starten en bediening .................166
Nieuwe auto inrijden ................166
Contactslotstanden ..................166
Aan/Uit-knop ............................ 167
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 169
Motor starten ........................... 169
Uitrol-brandstofafsluiter ...........171
Stop/Start-systeem ..................171
Parkeren .................................. 174
Uitlaatgassen ............................. 176
Roetfilter .................................. 177
Katalysator .............................. 177
AdBlue ..................................... 178
Automatische versnellingsbak ...181
Versnellingsbakdisplay ............181
Keuzehendel ........................... 182
Handmatige modus .................183
Elektronische rijprogramma's ..183
Storing ..................................... 184
Stroomonderbreking ................184Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 185
Geautomatiseerde versnellings‐ bak ............................................. 185
Versnellingsbakdisplay ............186
Keuzehendel ........................... 186
Handgeschakelde modus ........187
Elektronische rijprogramma's ..188
Storing ..................................... 188
Remmen .................................... 189
Antiblokkeersysteem ...............189
Handrem .................................. 189
Remassistentie ........................191
Hellingrem ............................... 191
Rijregelsystemen .......................192
Traction Control .......................192
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 193
Sportmodus ............................. 194
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 195
Cruisecontrol ........................... 195
Snelheidsbegrenzer ................197
Adaptieve cruisecontrol ...........198
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 207
Indicatie afstand tot voorligger 209
Actieve noodrem .....................210
Parkeerhulp ............................. 213Blindehoeksysteem .................221
Achteruitkijkcamera .................223
Verkeersbordherkenning .........225
Lane keep assist .....................229
Brandstof ................................... 231
Brandstof voor benzinemotoren .....................231
Brandstof voor dieselmotoren . 233
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 233
Tanken .................................... 234
Trekhaak .................................... 236
Algemene informatie ...............236
Rijgedrag en aanhangertips ....237
Aanhanger trekken ..................237
Aanhangerstabilisatie ..............241
Rijden en bediening191handrem automatisch los. Dit is niet
mogelijk wanneer op dat moment de
schakelaar m wordt aangetrokken.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak of geautomatiseerde
versnellingsbak: Door D in te schake‐
len en het gaspedaal in te trappen zet u de elektrische handrem automa‐
tisch los. Dit is niet mogelijk wanneer op dat moment de schakelaar m
wordt aangetrokken.
Dynamisch remmen tijdens het rijden
Wanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische handrem de auto vertra‐
gen, maar niet tot stilstand brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch inschakelen
Als de auto is uitgerust met automa‐
tische versnellingsbak en adaptieve
cruise control actief is, wordt de elek‐
trische handrem automatisch inge‐
schakeld wanneer de auto gedurende meer dan twee minuten door het
systeem wordt gestopt.Na vertrek wordt de handrem auto‐
matisch uitgeschakeld.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische handrem automatisch
worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center. Boord‐
informatie 3 129.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
vijf seconden uitgetrokken. Als controlelampje m brandt, is de elek‐
trische handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelampje m dooft, is de elektrische
handrem losgezet.
Controlelampje m knippert: elektri‐
sche handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippertde lamp continu, zet de elektrische
handrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. Bij het
optrekken van de auto worden de
remmen automatisch losgezet.
Rijden en bediening195Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Bij het op- en afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de opgeslagen
snelheid mogelijk.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
De illustraties tonen verschillende
versies.
Controlelampje m 3 119.
Systeem inschakelen
Druk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep brandt wit.
Functie activeren
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. Het controlelampje
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Uplevel-display licht
196Rijden en bedieningm groen op en wordt de ingestelde
snelheid aangegeven. U kunt het
gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruisecontrol blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Vertragen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar SET/- : de snelheid neemt continu of
in kleine stappen af.
Functie deactiveren Druk op y; controlelampje m in de
instrumentengroep brandt wit.
Op het Uplevel-display wordt m wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het geheugen.
Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
● Parkeerrem is ingeschakeld. ● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt de cruisecontrol gedeactiveerd
en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 30 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt nu over‐
genomen.
Rijden en bediening197Systeem uitschakelenDruk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise‐
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan 25 km/u tot maximaal 200 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Functie activeren
De illustraties tonen verschillende
versies.
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruisecontrol eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en het controlelampje m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Midlevel-display verschijnen
L en de maximumsnelheid.
Op het Uplevel-display wordt L
groen.
198Rijden en bedieningSnelheidslimiet wijzigenAls de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot
bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren
Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de
auto is niet meer begrensd.
Op het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Uplevel-display wordt L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft voor later hervatten van de snel‐ heid in het geheugen.
Snelheidslimiet hervattenDraai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt
bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.
Systeem uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol of adap‐
tieve cruisecontrol te activeren wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Adaptieve cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol is een verbe‐
tering van de conventionele cruise‐
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruisecontrol verlaagt
automatisch de snelheid van de auto
als deze een langzamer rijdende auto nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand
aangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruisecontrol kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
Rijden en bediening199Bij een handgeschakelde versnel‐
lingsbak kan de adaptieve cruisecon‐
trol een ingestelde snelheid van meer dan 30 km/u opslaan. Bij auto's met
een automatische versnellingsbak
kan het systeem afremmen tot stil‐
stand en vanuit stilstand wegrijden.
De adaptieve cruisecontrol gebruikt
radar en camerasensoren voor de
detectie van voorliggers. Als er zich
geen voertuig voor u bevindt, zal de
adaptieve cruisecontrol zich als een
conventionele cruisecontrol gedra‐
gen.
De adaptieve cruisecontrol is voorna‐
melijk bedoeld voor gebruik op lange
rechte wegen, zoals snelwegen of
provinciale wegen met een regelma‐
tige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelampje A 3 119 , m 3 119 , C
3 119.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto omdat rempedaal, gaspedaal en
de onderbrekingsschakelaar voor‐
rang hebben op de adaptieve
cruise control.
Systeem inschakelen
De illustraties tonen verschillende
versies.
Druk op C om adaptieve cruisecon‐
trol in te schakelen. C verschijnt op
het Driver Information Center.
Functie activeren
Adaptieve cruisecontrol kan worden
geactiveerd bij snelheden van meer
dan 25 km/u bij auto's met een auto‐
matische versnellingsbak of 30 km/u
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak. De maximale snel‐
heid is 180 km/u.