142InfotainmentsysteemNoodoproep9Waarschuwing
Het tot stand brengen van de
verbinding kan niet onder alle
omstandigheden worden gega‐
randeerd. Daarom is het belangrijk dat u bij gesprekken van levens‐
belang (bijv. bij het inroepen van
medische hulp) niet alleen op een
mobiele telefoon vertrouwt.
Voor sommige netwerken kan het
noodzakelijk zijn dat er op de juiste
manier een geldige simkaart in de
mobiele telefoon is aangebracht.
9 Waarschuwing
Let erop dat u met uw mobiele
telefoon kunt bellen en ontvangen indien u zich in een gebied bevindt
met een voldoende sterk signaal.
In bepaalde situaties zijn noodop‐
roepen niet in alle mobiele-tele‐
foonnetwerken mogelijk. Wanneer
bepaalde netwerkdiensten en/of
telefoonfuncties actief zijn,
kunnen er problemen ontstaan. U
kunt hierover uw lokale netwer‐
kexploitant raadplegen.
Het alarmnummer kan per land en regio variëren. We adviseren u het juiste alarmnummer voor de rele‐
vante regio van tevoren op te
vragen.
Een noodoproep doen
Vorm het noodnummer (bijv. 112).
De telefoonverbinding met de alarm‐ centrale wordt tot stand gebracht.
Antwoord als het dienstdoende
personeel u vragen stelt over het
noodgeval.
9 Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening
Zodra er een Bluetooth-verbinding
tussen uw mobiele telefoon en het
Infotainmentsysteem tot stand is
gebracht, kunt u tal van functies van
uw mobiele telefoon via het Infotain‐
mentsysteem bedienen.
Let op
In de handsfree-modus blijft bedie‐
ning van de mobiele telefoon moge‐
lijk, bv. om een gesprek te beant‐
woorden of het volume te regelen.
Na het tot stand brengen van een
verbinding tussen de mobiele tele‐
foon en het Infotainmentsysteem
worden er gegevens van de mobiele
telefoon naar het Infotainmentsys‐
teem verstuurd. Afhankelijk van de
mobiele telefoon en de hoeveelheid
over te dragen gegevens kan dit
enige tijd in beslag nemen. Tijdens
deze periode is het bedienen van de
mobiele telefoon via het Infotainment‐ systeem slechts beperkt mogelijk.
Let op
De verschillende functies van de
telefoonportal worden niet door elke mobiele telefoon ondersteund.
Daarom kan het bereik aan hieron‐ der beschreven functies afwijken.
Infotainmentsysteem143Hoofdmenu telefoonDruk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon om het telefoon‐
hoofdmenu weer te geven.
Telefoongesprek initiëren
Telefoonnummer invoeren
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Voer een telefoonnummer in met het
toetsenblok in het hoofdmenu tele‐
foon.
Druk op { of houd deze toets inge‐
drukt om een of meerdere ingevoerde
tekens te wissen.
Tik op ? op het scherm om het
nummer te kiezen.
Telefoonboek
Wanneer een mobiele telefoon via
Bluetooth met het infotainmentsys‐
teem wordt gekoppeld, wordt het tele‐ foonboek van de mobiele telefoon
automatisch gedownload 3 139.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Activeer het tabblad ^ in het tele‐
foonhoofdmenu.
U start een telefoonoproep door het
gewenste contact in de lijst te selec‐
teren.
Let op
Selecteer Meer naast het gewenste
contact op alle beschikbare informa‐
tie over dit contact te zien.
Contacten sorteren
U kunt het telefoonboek op achter‐
naam of op voornaam sorteren.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Instellingen om het desbe‐
treffende menu weer te geven.
Infotainmentsysteem145Snelkiesnummers gebruiken
Snelkiesnummers die op de mobiele
telefoon zijn opgeslagen, kunt u ook
met het toetsenblok van het hoofd‐
menu telefoon kiezen.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Houd het desbetreffende getal op het toetsenblok ingedrukt om de oproep
te starten. Voor tweecijferige snel‐
kiestoetsen, selecteert u het eerste cijfer en houd u vervolgens het
tweede cijfer ingedrukt.
Inkomend telefoongesprek
Een oproep aannemen
Als er bij een inkomende oproep een
audiomodus, bijv. de radio- of USB-
modus, actief is, wordt het geluid van
de audiobron onderdrukt en blijft dit
zo tot de oproep is beëindigd.
U beantwoordt de oproep door v in
het bericht bovenop het scherm te
selecteren of door op w op het stuur‐
wiel te drukken.Het tabblad Z verschijnt, met daarop
informatie over de oproep.
Een oproep weigeren
U weigert de oproep door @ in het
bericht bovenop het scherm te selec‐
teren of door op n op het stuurwiel
te drukken.
Privacy-instellingen
Wanneer er een oproep binnenkomt,
verschijnt er een bericht op het Info-
Display met de naam en het nummer van de beller (indien beschikbaar).
Als Privacy is geactiveerd, verschijnt
informatie over de beller alleen in de
instrumentengroep.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Instellingen en vervolgens
Bluetooth telefoon . Activeer of deac‐
tiveer Privacy .
Functies tijdens het gesprek Tijdens een telefoongesprek
verschijnt het hoofdmenu op het
display.Handsfree-modus tijdelijk
deactiveren
Activeer m om het gesprek via de
mobiele telefoon te vervolgen.
Deactiveer m om terug te keren naar
de handsfree-modus.
Microfoon tijdelijk deactiveren
Activeer n om de microfoon uit te
schakelen.
Deactiveer n om de microfoon weer
te activeren.
Een oproep in de wacht zetten
Tijdens een actieve telefoonoproep
verandert de schermtoets t in
Wacht. .
Selecteer Wacht. om de oproep in de
wacht te zetten.
Telefoongesprek beëindigen
Selecteer @ om het gesprek te
beëindigen.
Voicemailbox U kunt uw voicemailbox via het Info‐
tainmentsysteem bedienen.
164Rijden en bedieningHet rijden met één pedaal kan worden
uitgeschakeld en de auto kan naar
voren blijven kruipen, of bij stilstand
kan de elektrische handrem of P
worden ingeschakeld.
Dit kan door het volgende worden
veroorzaakt:
● Het bestuurdersportier is geopend.
● De gesp van de veiligheidsgor‐ dels aan de bestuurderskant is
los.
● De auto heeft 5 minuten stilge‐ staan.
● Er is een probleem met het aandrijvingssysteem.
Verdere vertraging kan worden
bereikt met de flipper voor regenera‐ tief remmen.
Regeneratief remmen 3 167.
Wasstraatmodus
Deze auto is uitgerust met een
wasstraatmodus waarmee de auto
voor gebruik in automatische
wasstraten in N (neutraalstand) kan
blijven staan.Wasstraatmodus (auto uit) -
bestuurder in auto
N inschakelen terwijl de auto is uitge‐
schakeld met inzittenden:
1. Trap het rempedaal in.
2. Schakel N in.
3. Schakel de auto uit en laat het rempedaal los.
4. Op het schermpje moet N blijven
staan. Herhaal stappen 1-3 als
dat niet het geval is.
De auto is nu gereed voor de
wasstraat.
Wasstraatmodus (auto uit) -
bestuurder uit auto
N inschakelen terwijl de auto is uitge‐
schakeld zonder inzittenden:
1. Trap het rempedaal in.
2. Open het portier.
3. Schakel N in.
4. Schakel de auto uit en laat het rempedaal los.5. Op het schermpje moet N blijven
staan. Herhaal stappen 1-4 als
dat niet het geval is.
6. Stap uit de auto en sluit het portier.
De auto is nu gereed voor de
wasstraat.
Wasstraatmodus (auto aan) -
bestuurder in auto
N inschakelen terwijl de auto is inge‐
schakeld met inzittenden:
1. Trap het rempedaal in.
2. Schakel N in.
3. Laat het rempedaal los. De auto is nu gereed voor de
wasstraat.
Wasstraatmodus (auto aan) -
bestuurder uit auto
N inschakelen terwijl de auto is inge‐
schakeld zonder inzittenden:
1. Trap het rempedaal in.
2. Open het portier.
3. Schakel N in.
4. Laat het rempedaal los.
Rijden en bediening177
Selecteer het menu Informatie met de
stuurwieltoetsen en druk op G om de
indicatie afstand tot voorligger 3 84 te
selecteren.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er
twee streepjes getoond: -.- sec.
Actieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om
de schade en letsel door aanrijdingen
met voertuigen, voetgangers of
obstakels direct vóór de auto te
beperken, indien een aanrijding door
remmen of sturen niet langer kan
worden vermeden. Voordat de
actieve noodrem gaat werken, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door
de frontaanrijdingswaarschuwing
3 174 of de voetgangersbescher‐
mingswaarschuwing vóór 3 180.
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐ schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder, voor het besturen van
de auto en anticiperen op de
verkeerssituatie, over te nemen.
Het is alleen bedoeld als aanvul‐
ling om de rijsnelheid vóór een
botsing te verlagen.
Het systeem reageert mogelijk
niet op dieren. Na een plotselinge
verandering van rijstrook, heeft
het systeem enige tijd nodig om de
nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
Werking
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt de actieve noodrem in
vooruitversnellingen boven wandel‐
tempo tot 80 km/h.
Een voorwaarde is dat het systeem
niet is geactiveerd in de persoonlijke
instellingen 3 93.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend remassistentiesys‐ teem
● voetgangersbeschermingssys‐ teem vóór
Anticiperend remsysteem Bij het naderen van een voorligger of
een voetganger met een zodanige
snelheid dat een aanrijding waar‐
schijnlijk is, zet het anticiperend
remsysteem een lichte remactie in.
Dit verkort de responstijd, mocht
handmatig of automatisch remmen
noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Verzorging van de auto227● Vermeng geconcentreerdesproeiervloeistof volgens de
instructies van de fabrikant met
water.
● Meng geen water met sproeier‐ vloeistof die klaar voor gebruik is.Door dit water kan de oplossing
bevriezen en het sproeiervloei‐
stofreservoir en andere delen
van het sproeiersysteem bescha‐
digen.
● Vul het sproeiervloeistofreservoir
bij zeer lage temperaturen voor
slechts driekwart. Zo kan de
vloeistof bij vorst uitzetten en
wordt er schade door een volle tank voorkomen.
● Gebruik geen motorkoelvloeistof (antivries) in de voorruitsproeier.
Deze kan het ruitensproeiersys‐
teem en de lak beschadigen.
Sproeiervloeistof 3 258.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.Verder rijden is mogelijk maar laat de
remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Wanneer de motor ten minste 1
minuut niet heeft gedraaid, is het
maximale vloeistofpeil bovenaan het
reservoirhuis. Wanneer de auto is
ingeschakeld, moet het remvloeistof‐
peil tussen de markeringen MIN en
MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
remvloeistofpeil lager dan MIN is.
Controleer na werkzaamheden aan
het hydraulische remsysteem of het
vloeistofpeil bij een ingeschakelde
auto op het juiste peil tussen de merk‐ tekens MIN en MAX staat. Gebruik
uitsluitend hoogwaardige, voor de
auto goedgekeurde remvloeistof. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Remvloeistof 3 258.
254Verzorging van de autoRecirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Breng de onderkant van de afdekking
aan en duw de afdekking dicht.
Andere auto slepen
De auto is niet ontworpen of geschikt
voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl,
rubber, plakplaatjes, kunsthout of lakwerk aan om schade te voorko‐
men.Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ gen. De voorruitwisser en achterruit‐wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Accessoires op de buitenkant
van de auto zoals een dakdragersys‐
teem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.
275BBagageruimte ........................ 29, 60
Bagageruimte-afdekking .............61
Banden ...................................... 241
Bandenreparatieset ...................247
Bandenspanning .......................242
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 82, 243
Bandenspanningswaarden ........263
Basisbediening ........................... 117
Batterijspanning ........................... 93
Bediening ................... 142, 160, 161
Externe apparaten ..................130
Menu ....................................... 117
Radio ....................................... 124
Telefoon .................................. 142
Bedieningselementen Infotainment-systeem ..............111
Stuurwiel ................................. 111
Bedieningsorganen ......................67
Bedieningspaneel Infotainment ..111
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig ..160
Beginmenu ................................. 117
Bekerhouders .............................. 58
Bekleding .................................... 256
Bel Beltoon .................................... 142
Functies tijdens het gesprek ...142
Inkomend gesprek ..................142
Telefoongesprek initiëren ........142Beladingsinformatie .....................64
Beltoon Beltoon wijzigen ......................142
Beltoonvolume ........................ 119
Beslagen lampglazen ................106
Bestandsindelingen Afbeeldingsbestanden ............130
Audiobestanden ......................130
Filmbestanden......................... 130
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 171
Beveiliging van de auto ................30
Binnenverlichting .......................107
Bluetooth Algemene informatie ...............130
Apparaat aansluiten ................130
Bluetooth-verbinding ...............139
Koppelen ................................. 139
Menu Streaming audio via
Bluetooth ................................. 132
Telefoon .................................. 142
Bluetooth-verbinding ..................139
Bolle vorm .................................... 32
Boordgereedschap .....................240
Boordinformatie ........................... 92
BringGo ...................................... 137
Buitenspiegels .............................. 32
Buitentemperatuur .......................70
Buitenverlichting .........................102C
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 11, 68
Conformiteitsverklaring ...............264
Controlelampen ......................76, 79
Controle over de auto ................155
Controles .................................... 223
Cruise control ...................... 83, 171
D DAB ............................................ 128
Dagrijlicht ................................... 105
Dakbelasting ................................. 64
Dakdrager .................................... 63
De botsingssticker ......................159
Diefstalalarmsysteem ..................30
Digital Audio Broadcasting .........128
Dimlicht of grootlicht ...................102
Display-instellingen ............134, 135
Dodehoekdetectiesysteem .........189
Draairichtingsgebonden banden 241
Driepuntsgordel ........................... 44
Driver Information Center .............84
E Economisch rijden ......................154
Efficiencymeter ............................. 76
Elektrisch bediende ruiten ...........34
Elektrische aandrijving .........14, 161
Elektrische aansluitingen .............71
Elektrische handrem .............81, 166