Rijden en bediening199Waarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is,
worden maximumsnelheden en
inhaalverboden weergegeven als
pop-upwaarschuwingen op het Driver
Information Center.
U kunt de waarschuwingsfunctie met
9 op het stuurwiel in- en uitschake‐
len.
Systeem terugstellen De inhoud van de verkeersbordweer‐
gave kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherkenning
worden gewist door Resetten te
selecteren en te bevestigen door 9
op de bedieningsorganen van het stuurwiel langere tijd in te drukken.
U kunt ook 9 3 seconden indrukken
om de inhoud van de pagina te
wissen.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het “standaardbord” of een verkeersbord uit de kaartge‐
gevens van het navigatiesysteem in
het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als de snelheid tot onder 52 km/u daalt (detectie stadsver‐
keer)
Storing
De Verkeersbordherkenning werkt onder de volgende omstandigheden
mogelijk niet correct:
● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, is niet
schoon of er zijn bijvoorbeeld
stickers geplakt.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
212Rijden en bedieningop de voorkeursinstelling van de klantteruggesteld iedere keer wanneer de
auto naar de opgeslagen Thuis loca‐
tie terug wordt gereden. Als de auto niet op de opgeslagen Thuis locatie
is, schakelt hij standaard over op de
lagere limiet van Voorkeur laadlimiet
en Laadmodus wordt op
Onmiddellijk ingesteld.
Wanneer Laden op basis van locatie
is Aan en de auto staat niet op de
opgeslagen Thuis locatie, wordt de
oplaadmoduskeuze uitgeschakeld en de selectie in grijs weergegeven.
Na 90 dagen verschijnt er een
melding en moet Voorkeur laadlimiet
voor de volgende 90 dagen worden gereset. Belangrijke informatie over
het opladen van de auto met een
draagbaar oplaadapparaat 3 214.
Als de GPS-locatie niet beschikbaar is, verschijnen er liggende streepjes
en locatie-gebaseerd opladen wordt
uitgeschakeld tot GPS is hersteld.
Locatie-gebaseerd opladen is pas
mogelijk als er een Thuis locatie is
opgeslagen.Een Thuis locatie opslaan:
1. Tik in het scherm Energie op
Energie-instellingen .
2. Druk op Laden op basis van
locatie .
3. Tik op Thuislocatie instellen v .
4. Druk op OK.
5. Tik op Aan om Laden op basis van
locatie in te schakelen.
De opgeslagen Thuis locatie wijzigen:
1. Tik op Thuislocatie updaten v in
het scherm Laden op basis van
locatie .
2. Tik op Update en dan op OK om
de nieuwe thuislocatie in te stel‐
len.
● Tik op Annuleren om geen
wijzigingen door te voeren.
● Tik op Verwijderen om de
locatie te wissen en schakel
locatie-gebaseerd opladen
uit.Pop-upmelding over onderbroken
of genegeerd opladen
De pop-up Opladen geannuleerd of
onderbroken verschijnt alleen onder
de volgende omstandigheden:
● De oplaadinstellingen zijn via de website of de mobiele app van
OnStar gewijzigd. De vertrektij‐
dentabellen, de tarieventabellen
of de oplaadmodus zijn bijvoor‐
beeld bijgewerkt via de website
van de klant (in bepaalde regio's
beschikbaar).
● Wisselstroom viel tijdens het aansluiten voor het opladen
onbedoeld weg. Bijvoorbeeld bij
een stroomstoring of het ontkop‐
pelen van de oplaadkabel uit het
stopcontact.
Rijden en bediening217●c knippert groen en d is uit:
Storing contactdoos/stekker: De
oplaadkabel heeft waargenomen dat de contactdoos/stekker over‐verhit is. Gebruik een andere
contactdoos of laat deze contact‐
doos door een erkend elektricien
nakijken. Reset de oplaadkabel
door deze van de contactdoos
los te maken en opnieuw aan te
sluiten.
● c is uit en d knippert rood:
Storing in auto: De onderbreker
voor een storing in het massacir‐ cuit van de oplaadkabel heeft
geschakeld. Controleer of de
oplaadkabel niet fysiek is
beschadigd en of de autostekker
volledig en goed is aangesloten.
Reset de oplaadkabel door deze
van de contactdoos los te maken
en opnieuw aan te sluiten. Neem contact op met een werkplaats
voor een servicebeurt als de storing blijft.
● c brandt groen en d knippert
rood: storing oplaadkabel: De
oplaadkabel heeft een mogelijk
probleem met de oplaadkabelwaargenomen. Reset de oplaad‐
kabel door deze van de contact‐
doos los te maken en opnieuw
aan te sluiten. Raadpleeg een
werkplaats als de storing
aanhoudt.
Als er geen statusindicator oplicht, controleer dan of er stroom staat op
de contactdoos.
Oplaadniveau selecteren9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Let op
Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe.
De oplaadmodus kan worden gese‐
lecteerd in het scherm Voorkeur
laadlimiet op het Info-Display.
Oplaadmodus selecteren 3 206.
Instructies voor aarding
Dit product moet tegen aarde worden gelegd. Als dit product een storing of
uitval vertoont, kan er door aarding
een laag weerstandspad worden
gecreëerd voor de elektrische stroom om de kans op een elektrische schok
te reduceren. Dit product omvat een
kabel met een aardingsgeleider en
een aardingsstekker. De stekker
moet in een geschikte aansluiting
worden gestoken die op de juiste
manier is geïnstalleerd en geaard
conform alle plaatselijke codes en
bepalingen.9 Waarschuwing
Als de aarde van de oplaadkabel
onjuist is aangesloten, kan dit tot een ernstige schok leiden. Vraag
een erkend elektricien of er twijfels bestaan of het oplaadcircuit
correct is geaard. De stekker die
244Verzorging van de autoU opent de bandenspanningspagina
door het auto-infomenu te kiezen met de knoppen rechts op het stuurwiel enop { of } te drukken om banden‐
spanning te selecteren.
Reset het systeem als volgt: ● Houd 9 ingedrukt tot het
bandenspanningscontrolesys‐
teem om een controle vraagt.
● Druk opnieuw op 9 om te beves‐
tigen. De claxon gaat twee keer
af.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 242.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 82.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 263.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 92.
Schakel de auto uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐ ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp w ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐
bineerd met het controlelampje
bandenspanning te laag. Als het
systeem een defect detecteert, knip‐
pert w ongeveer 1 minuut en blijft dan
ononderbroken branden. Voor de
duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlo‐
pen.
Wanneer de storingslamp w brandt,
is het systeem wellicht niet naar
behoren in staat om een te lage
bandenspanning te detecteren of te
signaleren. Er kunnen diverse rede‐
nen zijn voor storingen in het banden‐
spanningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere
banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd de
Klantinformatie271De volgende informatie wordt,
bijvoorbeeld, opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus),
● ladingsgraad van de hoogspan‐ ningsaccu, geschatte actieradius(bij elektrische voertuigen),
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv. verlichting, remmen),
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐ teitsregelingen),
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid.
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.
Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten, zijn de bedieningsgegevens
samen met het chassisnummer uit te
lezen en indien nodig te gebruiken.
Personeel werkzaam binnen hetservicenetwerk (bijv. garages, fabri‐
kanten) of derde partijen (bijv. pech‐
hulpverleners) kunnen de gegevens
uitlezen aan de auto. Tot dergelijke
services worden gerekend reparatie‐ werkzaamheden, onderhoudsproce‐
dures, garantieafwikkeling en kwali‐
teitsborgingsmaatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐
teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en
de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐ vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐
gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan produc‐
taansprakelijkheid. De fabrikant heeft mogelijk ook bedieningsgegevens
van auto's nodig voor terugroepac‐
ties.Foutcodegeheugens in de auto zijn te
resetten door een servicebedrijf in het
kader van onderhoud of reparatie.
Comfort- en Infotainmentfuncties Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen zijn in de auto op te slaan
en op ieder gewenst moment te wijzi‐ gen.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel,
● instelling van het chassis en de airconditioning,
● persoonlijke instellingen zoals die voor de binnenverlichting.
U kunt uw eigen gegevens invoeren
in de Infotainmentfuncties van uw
auto bij het gebruik van bepaalde
functies.