150Rijden en bedieningDe stadsmodus blijft actief tijdens eenAutostop, maar werkt alleen waan‐
neer de motor draait.
Stop/Start-systeem 3 135.
Deactivering Druk op B. De led in de knop dooft.
Ook verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Elke keer bij het starten van de motor
wordt de stadsmodus gedeactiveerd.
Storing
In geval van een storing in het
systeem brandt het controlelampje
c .
Ook verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 102.
Systeemkalibratie
Als de controlelampjes c en b tege‐
lijkertijd oplichten, moet de stuurbe‐
krachtiging worden gekalibreerd. Dit
kan bijv. nodig zijn na het verdraaien van het stuurwiel met één slag met
uitgeschakeld contact. Schakel het
contact in dit geval in en draai het
stuurwiel één keer geheel naar beide kanten door.
Roep de hulp van een werkplaats in
als de controlelampjes c en b na het
kalibreren niet doven.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
174Verzorging van de autoAls de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendelpal vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 221.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Wij raden u aan dezelfde soort olie te nemen als voor de laatste olieverver‐
sing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Inhouden 3 233.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Verzorging van de auto177De accu ontkoppelenAls de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Wij bevelen het gebruik aan van een
originele Opel-accu.Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu,
kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 212.
Stop/Start-systeem 3 135.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
198Verzorging van de autoKoppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heefteen unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuwe band / nieuw wiel worden gekoppeld nadat de banden zijn gero‐
teerd of alle wielen zijn verwisseld en
als een of meer druksensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐ sensoren moeten ook worden gekop‐ peld als een reservewiel is vervangendoor een reguliere band met eenbandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van depositie van alle vier de wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐ nen.
De koppelingsprocedure voor de bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met geautomatiseerde versnellingsbak: Trap het rempe‐
daal in en houd het vast. Houd de keuzehendel vijf minuten in stand
N totdat P verschijnt op het Driver
Information Center. P geeft aan
dat kan worden begonnen met het koppelen van de sensoren.
Op auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraal.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatiemenu voertuig op het
Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. Declaxon piept ter bevestiging dat de
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. De
Service en onderhoud221Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Servicedisplay 3 86.
Registraties Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het Service- en
garantieboekje correct wordt inge‐
vuld, omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en
smeermiddelen
Gebruik uitsluitend producten die aan de aanbevolen specificaties voldoen.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van de kwaliteit en de viscositeit. Bij
de keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De
251SSchakelen ..................................... 92
Service ....................................... 131
Service-display ............................ 86
Service-indicatie .......................... 91
Service-informatie ...................... 220
Sjorogen ...................................... 70
Sleutel, opgeslagen instellingen ...22
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................200
Snelheidsbegrenzer ...................152
Snelheidsmeter ............................ 83
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................175
Stadsmodus................................ 149
Startbeveiliging ......................27, 94
Starten en bedienen ...................133
Starthulp gebruiken ...................212
Stoelpositie .................................. 35
Stoelverstelling ........................7, 36
Stoelverwarming ........................... 39
Stop/Start-systeem .....................135
Storing ....................................... 144
Storingsindicatielamp ..................91
Sturen ......................................... 133
Stuurbedieningsknoppen .............75
Stuurbekrachtiging........................ 92 Stuurwiel verstellen .......................9Stuurwielverstelling ...................... 75
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 166
Te laag brandstofpeil ...................94
Toerenteller ................................. 83
Traction Control .........................147
Trekken....................................... 213
Typeplaatje ................................ 225
U
Uitlaatfilter............................. 93, 139
Uitlaatgassen ............................. 138
Uitrol-brandstofafsluiter .............134
Uitstapverlichting .......................120
Uplevel-display ............................. 95
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 199
Vaste luchtroosters ....................130
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................39
Velgen en banden .....................193
Ventilatie ..................................... 122
Ventilatieopeningen ....................130
Verbanddoos ............................... 71
Vergrendelingssysteem ...............26
Versnellingsbak ........................... 16Versnellingsbakdisplay ..............141
Verstelbare luchtroosters ........... 130
Vertraagde uitschakeling stroom 133
Verwarmde spiegels ....................29
Verwarmd stuurwiel .....................75
Verwarming ................................. 39
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 122
Verwerking van sloopauto .........172
Verzorging .................................. 216
Verzorging exterieur ..................216
Verzorging interieur ...................219
Vloerafdekking bagageruimte ......68
Voertuiggewicht .........................232
Voertuigidentificatienummer ......224
Voordat u wegrijdt ........................ 17
Voorruit ......................................... 30
Voorstoelen .................................. 35
W Waarschuwingslichten ..................83
Werkzaamheden uitvoeren .......173
Wieldoppen ................................ 200
Wiel verwisselen ........................204
Winterbanden ............................ 193
Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis- en wasinstallatie achterruit ..77
Wis- en wasinstallatie voorruit .....76
Wisserblad vervangen ...............178