Instrumenten en bedieningsorganen93KnippertHet systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center.
Verder rijden is mogelijk. Het systeem
is buiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐ pen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 148.
Traction Control-systeem 3 147.
Uitlaatfilter % brandt of knippert geel.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.Blijf rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 1/min dalen.
Brandt
Het uitlaatfilter is vol. Start het rege‐
neratieproces zo spoedig mogelijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Uitlaatfilter 3 139.
Stop/Start-systeem 3 135.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 195.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na inschakeling van de ontste‐ king en dooft vlak na het starten van
de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. De koppeling intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
Instrumenten en bedieningsorganen105Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto naar
wens afstemmen door de instellingen
in het Info-display te wijzigen.
Sommige persoonlijke instellingen kunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen.
Opgeslagen instellingen 3 22.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen weergegeven of zijn alleen actief bij een draaiende motor.
Graphic-Info-Display
Druk op CONFIG voor het menu
Instellingen.
Draai aan de knop MENU-TUNE om
naar het gewenste menu Instellingen
te gaan en druk vervolgens op
MENU-TUNE .
Selecteer Instellingen en vervolgens
Auto-instellingen .
Auto-instellingen
● Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Modi‐
ficeert de cabineluchtstroom van
de klimaatregeling in de automa‐
tische modus.
Airconditioningmodus : Regelt de
status van de koelcompressor bij
het starten van de auto. Laatste
instelling (aanbevolen) of bij het
starten van de auto is altijd ON of
altijd OFF.
Autom. Achterruitverwarming :
Activeert de automatische
achterruitverwarming.
● Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Veran‐
dert het volume van geluidssig‐
nalen.
Pers. inst. voor bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke instellingen.
Wis auto. achter in achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐
tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.
● Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Dodehoekwaarschuwing : Wijzigt
de instellingen van het dode‐
hoeksysteem.
Instrumenten en bedieningsorganen107instellingen en de automatische
aircomodus.
Autom. achterruitontwaseming :
De achterruitverwarming wordt
automatisch geactiveerd.
● Bots-/detectiesystemen
Waarschuwing frontale botsing :
De frontaanrijdingswaarschu‐ wing wordt geactiveerd of
gedeactiveerd.
Automatische botsvoorberei‐
ding : Activeert of deactiveert de
automatische remwerking van de auto in geval van dreigend aanrij‐
dingsgevaar. Het volgende kan
worden geselecteerd: het
systeem neemt de remregeling
over, waarschuwt alleen door
middel van geluidssignalen of
wordt volledig gedeactiveerd.
Botswaarschuwingssysteem :
Verandert de instellingen van de
frontaanrijdingswaarschuwing.
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulp. Activering kan worden geselecteerd met of
zonder de aanhangerkoppeling bevestigd."Vrij rijden"-aankondiging : Acti‐
veert of deactiveert de herinne‐
ring om weg te rijden wanneer de adaptieve cruisecontrol de auto
op zijn plaats houdt.
Waarschuwing dode hoek : Acti‐
veert of deactiveert het dode‐ hoeksysteem.
● Comfort en gemak
Auto geheugen opvragen :
Verandert de instellingen voor
het oproepen van de opgeslagen instellingen voor de elektrische
stoelverstelling.
Bestuurdersstoel m.
gemakkelijke uitstap : Activeert of
deactiveert de uitstaphulp van de
elektrische stoelverstelling.
Volume geluidssignaal : Veran‐
dert het volume van geluidssig‐
nalen.
Aanpassing door bestuurder :
Activeert of deactiveert persoon‐
lijke instellingen.
Wissers met regensensor : Acti‐
veert of deactiveert automatisch wissen met regensensor.Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐ tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.
● Verlichting
Buitenverlichting bij
ontgrendelen : Activeert of deac‐
tiveert de instapverlichting.
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting
en wijzigt de duur ervan.
Links- of rechtsrijdend verkeer :
Schakelt om tussen verlichting
voor links- of rechtsrijdend
verkeer.
Adaptief rijlicht (AFL) : Verandert
de instellingen van de functies
voor de led-koplampen.
● Elektrische portiersloten
Geen vergrendeling bij open
deur : Activeert of deactiveert de
portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de
Verlichting115De huidige status van de automati‐
sche verlichting verschijnt op het
Driver Information Center.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8.
Controlelampje 8 3 94.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 116.
Automatische
koplampinschakeling
Na het inschakelen van de functie
Automatische verlichting bij een
draaiende motor gaan de koplampen
bij weinig licht in de omgeving bran‐
den.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐ keld.Groot licht
Om van dimlicht naar groot licht om teschakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Rijden en bediening135Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bv. aan een verkeers‐ licht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde
versnellingsbak wordt de motor auto‐
matisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak wordt de motor auto‐
matisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het Stop/Start-systeem is uitgescha‐
keld op hellingen van 12% of steiler.
Rijden en bediening143WegrijdenHet rempedaal intrappen en dekeuzehendel op D/M of R zetten. Als
D wordt geselecteerd, staat de
versnellingsbak in de automatische
modus en is de eerste versnelling
ingeschakeld. Bij het selecteren van
R wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na inschakeling van een versnel‐
ling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Auto stoppen
Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren. Inscha‐
kelen van de handgeschakelde
modus is alleen mogelijk terwijl de
motor draait of tijdens een Autostop.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.Parkeren
De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Schakel daarom altijd de parkeerrem
in aan wanneer u het contact uitscha‐ kelt. Als de parkeerrem niet is inge‐
schakeld, knippert P in het versnel‐
lingsbakdisplay en kan de sleutel niet uit het contactslot worden verwijderd.
P stopt met knipperen in het versnel‐
lingsbakdisplay zodra de parkeerrem
iets is ingeschakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel.
Bandenspanningscontrolesys‐
teem
Om te beginnen met het koppelen
van de sensoren van het banden‐
spanningscontrolesysteem moet u de
keuzehendel 5 seconden lang in stand N houden. P brandt in het
144Rijden en bedieningversnellingsbakdisplay om aan te
geven dat kan worden gestart met het
koppelen van de sensoren.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 195.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 102.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de
versnellingsbak naar de handgescha‐ kelde modus in en schakelt navenant.Aanduiding versnelling
Het symbool R, met een cijfer
ernaast, verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen
verschijnt alleen in de handgescha‐
kelde modus.
Elektronischerijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐ tuur door het motortoerental te
verhogen.
● Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen reke‐
ning met de rijomstandigheden,
bijv. bij het rijden met een zware
lading of bij het oprijden van
hellingen.Kickdown
Bij het geheel intrappen van het
gaspedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een lagere versnelling.
Storing
Om schade aan de geautomatiseerde versnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐
lingstemperaturen automatisch in.
Bij een storing brandt controlelampje
g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Boordinformatie 3 102.
Er kan slechts beperkt of niet verder worden gereden, afhankelijk van de
storing.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
154Rijden en bedieningParkeerhulp achter9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluids- en visuele signalen.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, is het systeem automa‐
tisch klaar voor gebruik.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor potentieel
gevaarlijke obstakels achter de auto
op een afstand kleiner dan 1,5 m. De
akoestische signalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot de
obstakels afneemt. Is de afstand klei‐ ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven met
veranderlijke afstandslijnen op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display 3 95 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 100.Deactivering
Het systeem schakelt automatisch uit
wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig uitschakelen is ook moge‐
lijk door op r te drukken.
In beide gevallen dooft de led in de
knop.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, knippert de led in de knop
3 seconden lang alvorens deze dooft.
Het controlelampje r brandt op de