8
Partner2VP_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2016
ASR-eSP 119
Parkeerhulp 115-116
elektrisch verstelbare buitenspiegels 11 0
Koplampverstelling
60
Stop & Start
53-55
Snelheidsregelaar
64-66
Snelheidsbegrenzer
67-69
Verlichting
58-60
Mistlampen
59
L
e
D-dagrijverlichting
59
Automatische
verlichting
59-60
COCkPIT
Zekeringen dashboard,
interieur 187-189
Motorkapontgrendeling
154
Handrem
114Instrumentenpanelen,
klokken, displays, tellers
28-29
Klok instellen via instrumentenpaneel
29
V
erklikkerlampjes 32-39
Meters, display
40, 47-48
Dimmer dashboardverlichting
48
Schakelindicator
50
Ruitenwissers 61-62
Automatische ruitenwissers
61
Ruitensproeiers
62, 158
Boordcomputer
63
Stuurwiel verstellen 49
Claxon 114
Contactslot
55
e
lektronisch gestuurde
6-versnellingsbak 51-52
Bediening aan de stuurkolom: - t
ouchscreen
206
-
P
eugeot
Connect Sound
267
Lokalisatie
25
Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016
Praktische informatie
Bij het vervoer van lange voorwerpen
kan met de rechter achterdeur
geopend worden gereden. De linker
achterdeur wordt gesloten gehouden
door de duidelijk zichtbare gele
vergrendeling in de deurstijl. Deze
gesloten deur mag niet worden
gebruikt om lading op zijn plaats te
houden.
Rijd alleen met een geopende deur
als het niet anders kan. Respecteer de
wettelijke veiligheidsvoorschriften om
medeweggebruikers op de uítstekende
belading te attenderen.
Van binnenuit
trek deze handgreep, indien
aanwezig, naar u toe om de linkerdeur
te openen.
Openen tot ongeveer 180°
De deurvangers maken het mogelijk
de achterdeuren met een hoek van
ongeveer 90° tot 180° te openen.
trek als de deur is geopend aan de
gele hendel.
Bij het sluiten van de deur komt
de deurvanger automatisch in zijn
oorspronkelijke stand terug.
Bij het parkeren van de
auto met de achterdeuren
90° geopend,
bedekken de deuren de
achterlichten.
g ebruik
een gevarendriehoek of
een andere signalering
die door de regelgeving
en wetten van uw land
voorgeschreven is om
andere weggebruikers, die
in dezelfde richting rijden
en niet opmerken dat u
stilstaat, te waarschuwen.
toegang tot de auto
VooRDAt u gAAt RIJDeN
3
26
Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016
DAkkLEP
Steunstang
u heeft de beschikking over een
steunstang voor het vervoer van lange
stukken na het openen van de dakklep.
Klap de steunstang neer door de
hendel omhoog te zetten.
Breng het uiteinde van de stang naar
de achterdeursponning.
Houd de te vervoeren lange
voorwerpen met één hand vast, til
ze op en zet met de andere hand de
steunstang terug.
Controleer of deze goed is vergrendeld
door de handgreep naar beneden te
duwen tot voorbij het zware punt en zet
de lading stevig vast. De achterbumpers zijn versterkt
voor het gebruik als treeplank bij
het instappen in de laadruimte.
De achterdeuren kunnen alleen
worden vergrendeld als de
steunstang is geplaatst.
Let bij het rijden met geopende
girafon op wegen met een beperkte
doorrijhoogte.
Laat geen belading tegen de
achterdeuren rusten.
Respecteer de wettelijke voorschriften
om medeweggebruikers op de
uítstekende belading te attenderen.
Beperk het gebruik van de dakklep tot
korte afstanden. De steunen opzij kunnen worden
gebruikt als bevestigingspunten.
-
laat het zwarte hendeltje zakken
om de dakklep te vergrendelen.
Door de dakklep te vergrendelen, wordt deze
goed op het rubber geplaatst waardoor een juiste
afdichting, zonder bijgeluiden, is gegarandeerd.
Deze dakklep achter is alleen mogelijk
bij uitvoeringen met achterdeuren.
o
penen van de dakklep:
-
til het zwarte hendeltje van de kap
omhoog,
-
duw de dakklep voorzichtig naar
beneden en maak de haak los,
-
trek de dakklep omhoog,
-
open de dakklep tot voorbij het
zware punt om hem te blokkeren
met de steunen.
g
a nooit rijden als de steunen niet
geplaatst zijn.
Sluiten van de dakklep:
-
controleer of de steunstang goed is
vergrendeld,
-
laat de dakklep zakken,
- pak, terwijl u de dakklep naar beneden
duwt, de twee ringen van de veer vast
en zet de haak op zijn plaats,
Bevestig de belading nooit aan de
dakklep.
g
a nooit rijden als de steunstang niet
op zijn plaats zit.
toegang tot de auto
33
Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016
Verklikkerlampje status signaleertOplossing - actie
koelvloeistoftemperatuur
en -niveau
brandt en
wijzer in het
rode gebied. een abnormale verhoging
van de temperatuur.Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
knippert.
een te laag
koelvloeistofniveau. Zie in rubriek 7 het gedeelte "Niveaus".
Neem contact op met het P
eugeot-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Service blijft kort
branden.
kleine storingen of
waarschuwingen. Raadpleeg het "Logboek meldingen" op het
display
.
Als uw auto is voorzien van een boordcomputer
of een display: zie in rubriek 4 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Neem contact op met het P
eugeot
-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
blijft branden. ernstige storingen.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt
brandt en gaat
vervolgens
knipperen. dat de bestuurder en/
of de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet
hebben vastgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
knippert in combinatie
met een geluidssignaal
en blijft vervolgens
branden.dat de bestuurder en/
of de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet hebben
vastgemaakt terwijl de auto rijdt.trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren.
Zie in rubriek 5 het gedeelte "V
eiligheidsgordels".
ECO brandt
permanent.
dat de functie Stop & Start
de motor in de S
to P-stand
heeft gezet nadat de auto
tot stilstand is gekomen
(verkeerslichten, files, overig...).Zodra u wilt wegrijden, gaat het lampje uit en
wordt de motor automatisch opnieuw gestart
(S
t
ARt-stand).
knippert
enkele
seconden
en gaat
vervolgens uit. dat de S
to
P-stand tijdelijk
niet beschikbaar is.
of
dat de S
t
ARt-
stand automatisch is
ingeschakeld. Zie in rubriek 3 het gedeelte "Stop & Start".
VooRDAt u gAAt RIJDeN
3
Cockpit
+
ABS
35
Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016Partner2VP_nl_Chap03_Pret-a-partir_ed02-2016
Verklikkerlampje statussignaleertOplossing - actie
Stuurbekrachtigingbrandt.een storing in het
systeem.De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Laat de auto controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Geopend
portierbrandt in combinatie
met melding op het
display. een niet goed
gesloten portier.
Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.
ABS blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem.De conventionele werking van het remsysteem
blijft behouden.
Neem contact op met het P
eugeot
-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
ESP knippert.
een ingreep van de
ASR of de
e SP.
Het systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de
wielen en verbetert zo de koersvastheid van de auto.
Zie in rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden.een storing in het
systeem.
Bijv.: een te lage
bandenspanning.Bijv.: controleer de bandenspanning.
Laat de auto controleren door het P
eugeot-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
(wielsensor
, hydraulisch regelorgaan, ...).
Bandenspanning
te laag
brandt.een te lage spanning
van een of meerdere
banden.Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden
te worden uitgevoerd.
knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje
Service
en, afhankelijk van de
uitrusting, de weergave
van een melding.
een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem
of het niet-detecteren van de
sensor van een van de wielen.De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Roetfilter brandt. een storing in het
roetfilter (niveau
brandstofadditief, kans
op verstopping, ...).Laat het filter controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Niveaus".
VOORDAT u GAAT RIJDEN
3
Cockpit
73
Partner2VP_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2016Partner2VP_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2016
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u
de automatische bediening van het
systeem handmatig aanpassen. De
overige functies worden automatisch
geregeld. Bij het indrukken van de
toets AUTO zal het systeem weer
volledig automatisch functioneren.Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde
malen in om de luchtstroom
te verdelen naar:
-
de voorruit,
-
de voorruit en de beenruimte,
-
de beenruimte,
-
de linker
, rechter en middelste
ventilatieroosters en de beenruimte,
-
de linker
, rechter en middelste
ventilatieroosters. Regeling luchtopbrengstDe luchtopbrengst kan vergroot of
verkleind worden door respectievelijk
de toets "kleine propeller" of "grote
propeller" in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst op het
display, de propeller, wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Airconditioning AAN/UIT
Druk op deze toets: het symbool
A/C wordt weergegeven
en de airconditioning wordt
geactiveerd.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets "kleine
propeller" van de
luchtopbrengstregeling tot het
symbool van de propeller van
het display is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld,
behalve de luchtrecirculatie en
de achterruitverwarming (volgens
uitvoering). Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool
van de luchtrecirculatie wordt
weergegeven.
Het is raadzaam om niet
langdurig met uitgeschakelde
airconditioning te rijden. Druk
op de toets
"grote propeller"
of op de toets AUTO om het
systeem weer met de laatst
ingestelde waarden in te
schakelen.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
g ebruik de luchtrecirculatie
alleen als dit echt nodig is (om te
voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten.
Druk nogmaals op deze toets om de
aircondioning uit te schakelen.
De ventilatieopening in het
dashboardkastje verspreidt koele
lucht (als de airconditioning is
ingeschakeld), onafhankelijk van de
ingestelde temperatuur in het interieur
en de buitentemperatuur.
De ingestelde waarde wordt niet meer
geregeld en verdwijnt van het display.
eRgoNoMIe en CoMFoRt
4
Ventilatie
11 9
Partner2VP_nl_Chap05_Securite_ed02-2016
ANTISPINREGELING (ASR)
EN
ELE k TRONISCH
ST
ABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op
de weg, zodat wordt voorkomen dat
u tijdens het accelereren de controle
over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht
aan om het doorspinnen van de wielen
te voorkomen via de remmen van
de aangedreven wielen en de motor.
Het systeem zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het
e SP is ingeschakeld in
een bocht het stuurwiel altijd in de
gewenste richting en stuur niet tegen.
Het
e SP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in modder, sneeuw, mul
zand, ...) kan het nuttig zijn de ASR/
e
SP uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen slippen en weer grip kunnen
krijgen.
Storing
Gebruiksvoorschriften
Het ASR-/eSP-systeem zorgt voor
meer veilig heid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde
dat de voorschriften van de fabrikant
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en dat
de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het P
eugeot
-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Werking
Het lampje knippert tijdens
een ingreep van de ASR of
het
e SP.
De systemen worden opnieuw:
-
automatisch ingeschakeld als de
snelheid hoger wordt dan 50
km/h,Bij een storing in de
systemen zullen het
verklikkerlampje en de L
e D
gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display.
-
Druk op de knop of draai
het knopje in de stand
e
SP o FF (afhankelijk van
de uitvoering).
-
De L
e D gaat branden: de systemen
ASR en
e SP zijn uitgeschakeld.
-
ingeschakeld als u
de knop indrukt of het
knopje in deze stand
draait (afhankelijk van de
uitvoering). Raadpleeg het P
eugeot
-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
Veiligheid tijdens het rijden
VeILIgHeID
5
121
Partner2VP_nl_Chap05_Securite_ed02-2016
u kunt kiezen uit verschillende
standen :
Normaal (ESP)
ESP OFF Sneeuw
In deze stand past het
systeem bij het wegrijden
de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk
voorwiel op dat moment heeft.
tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig
dat de beschikbare grip ef
fectief
wordt gebruikt voor een maximale
acceleratie.
Off road
(modder, vochtig gras, ...)
In deze stand wordt bij
het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de
modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer
grip krijgt.
e
r wordt zo veel mogelijk koppel
naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
tijdens het optrekken verdeelt het
systeem de wielslip zodanig dat de
handelingen van de bestuurder zo veel
mogelijk ef
fect hebben.
Zand
In deze stand is het
gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
omdat anders de kans bestaat dat de
auto vast komt te zitten in het terrein.
Deze stand is de normale
stand voor situaties
waarin weinig wielslip
optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
e
lke keer als u het contact afzet,
wordt het
e
SP automatisch weer
ingeschakeld.
Deze stand is alleen geschikt
voor het wegrijden en bij lage
snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk
bij snelheden tot 50
km/h.
Veiligheid tijdens het rijden
VeILIgHeID
5