16
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Signaleert Acties/Opmerkingen
Dimlicht/
dagrijverlichting Brandt permanent.
Een handmatige selectie of het
automatisch inschakelen van de
verlichting. Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
Inschakeling van het dimlicht
zodra het contact wordt
aangezet: dagrijverlichting
(afhankelijk van het
verkoopland).
Blauwe lampjes
Grootlicht Brandt permanent. De lichtschakelaar is naar u toe
getrokken. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Lampjes op het display StatusSignaleert Acties/Opmerkingen
Snelheidsregelaar Brandt permanent. De snelheidsregelaar is
geselecteerd. Handmatig selecteren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidsregelaar
.
SnelheidsbegrenzerBrandt permanent. De begrenzer is geselecteerd. Handmatig selecteren.
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer.
SchakelindicatorBrandt permanent.Een advies waarbij geen
rekening is gehouden met
de situatie op de weg en de
verkeersdrukte. Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak
de juiste versnelling in om het brandstofverbruik
te verminderen. De bestuurder blijft altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Instrumentenpaneel
58
Verspreiding parfum instellen
Parfumeur verwijderenGeurpatroon vervangen
F Draai aan de verchroomde knop om de
hoeveelheid par fum in te stellen:
-
n
aar links voor minder,
-
n
aar rechts voor meer.
F
D
raai de verchroomde knop volledig naar
links om de par fumeur uit te schakelen. F
D
ruk de knop in en draai deze een
kwartslag naar links tot de aanslag.
F
V
er wijder de par fumeur uit het dashboard.
F
V
ervangen de geurpatroon.
De navulverpakking voor de par fumeur bestaat
uit een geurpatroon B en de afgedichte houder C
.
F
V
erwijder de beschermfolie D .
F
P
laats de kop van geurpatroon B op knop A
van de parfumeur.
F
V
erdraai de geurpatroon een kwartslag om
deze in de knop te vergrendelen en ver wijder
de houder.
F
B
reng de par fumeur op zijn plaats aan.
U kunt de geurpatronen op elk moment
vervangen en de aangesproken geurpatronen in
hun originele houder bewaren.
De knop van de par fumeur A maakt geen
deel uit van de geurpatroon. De geurpatronen
worden zonder par fumeurknop A geleverd. De knop van de par fumeur A kan alleen samen
met een geurpatroon in het multifunctionele
dak worden aangebracht.
Zorg dus altijd dat u over de knop A en een
geurpatroon beschikt.
Deze patronen zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Parfumeur plaatsen
Na het aanbrengen of ver vangen van de
geurpatroon:
F
p
laats de par fumeur terug,
F
d
raai deze een kwartslag naar rechts.
Ergonomie en comfort
67
Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij draaiende
motor.Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen;
het lampje gaat branden. Druk
nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen; het
lampje gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is ingesteld op 0.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
1. Comfortprogramma AUTO.
2. Temperatuurregeling bestuurderszijde/
passagierszijde.
3. Regeling luchtverdeling.
4. Regeling luchtopbrengst.
5. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
6. In-/uitschakelen van de airconditioning. Om het interieur maximaal te verkoelen
of te ver warmen is het mogelijk de
minimale waarde 15 of de maximale
waarde 27 te overschrijden door verder te
draaien tot respectievelijk LO of HI wordt
weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager (of hoger) is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Automatische werking
Comfortprogramma AUTO
Comfortwaarde bestuurder of
voorpassagier
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
Dit is de normale stand van de airconditioning. F
D
ruk op deze toets. Het symbool
AUTO wordt weergegeven. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht
te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op
het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen van de
airconditioning de volgende keer dat uw auto
wordt gestart, gehandhaafd.
De automatische werking wordt uitgeschakeld
als u handmatig een instelling wijzigt (het
symbool AUTO verdwijnt).
Afhankelijk van het geselecteerde comfortniveau
regelt het systeem de luchtverdeling, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer om het
comfort en de luchtcirculatie in het interieur
optimaal te houden. U hoeft het systeem niet
meer zelf bij te regelen.
F Draai deze knop naar links of
naar rechts om deze waarde
te verlagen of verhogen. Een
waarde van rond de 21 zorgt
voor een optimaal comfort.
Afhankelijk van uw wensen is
een waarde tussen 18 en 24
gebruikelijk.
Dek de zonnesensor op het dashboard
niet af.
3
Ergonomie en comfort
77
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Claxon
F Druk op het midden van het stuur wiel.
Urgence-noodoproep of
Assistance-pechhulpoproep
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
Urgence-noodoproep met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de functie Urgence-noodoproep met lokalisering
en de functie Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering, en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
w
erkzaam is en de lijst van beschikbare
PEUGEOT CONNECT-ser vices kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de website voor uw
land bekijken.
Druk in geval van nood langer dan
2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep
is verstuurd naar de alarmcentrale
van de Urgence-noodoproep met
lokalisering*.
Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw
auto, spreekt u toe in uw landstaal** en roept
indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie
uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep
meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
F
D
ruk de rode knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
*
A
fhankelijk van de algemene
gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem.
5
Veiligheid
78
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Werking van het systeem
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.Bij het aanzetten van het
contact gaat het groene lampje
3
seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-noodoproep of Assistance-
pechhulpoproep niet meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Urgence-noodoproep met
lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de functie "Urgence-noodoproep met
lokalisering" en de functie "Assistance-
pechhulpoproep met lokalisering", en van de
officiële landstaal die door de eigenaar van
de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de website voor
uw land bekijken.
Druk langer dan 2
seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
Geolokalisatie
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
U kunt de geolokalisatie weer inschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Urgence-noodoproep
U kunt de geolokalisatie uitschakelen
door gelijktijdig op de toetsen "Urgence-
noodoproep met lokalisering" en "Assistance-
pechhulpoproep met lokalisering" te drukken
en vervolgens op "Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering" te drukken om te bevestigen. Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht. Wanneer u uw auto buiten het netwerk van
het merk hebt gekocht, raden wij u aan
de beschikbaarheid van deze diensten
door het netwerk van het merk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het systeem
laten configureren in de officiële landstaal
van uw voorkeur.
Om technische redenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT aan de klant, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
met lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering" te drukken en ver volgens op
"Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te
drukken om te bevestigen.
Veiligheid
80
Werking
Dit lampje knippert wanneer het
ASR of de DSC ingrijpt.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...)
kan het nuttig zijn het ASR- en DSC-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.F
D
ruk op de toets of draai de
knop in de stand "ESP UIT"
(afhankelijk van de uitvoering).
De LED brandt; dit geeft aan dat het ASR- en
DSC-systeem zijn uitgeschakeld.
De systemen worden weer ingeschakeld:
-
a
utomatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 50
km/h,
Het DSC-systeem houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en de motor om de
auto weer in de juiste koers te brengen.
- handmatig, als u nogmaals op de toets drukt of de knop in
deze stand draait (afhankelijk
van de uitvoering).
Storing
In het geval van een storing in
de betreffende systemen gaan
het waarschuwingslampje en de
LED branden vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Het waarschuwingslampje kan ook gaan
branden bij een te lage bandenspanning.
Controleer bij elke band de bandenspanning.
Het ASR- en DSC-systeem verbeteren de
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem, en
elektronische onderdelen alsmede
door de naleving van de montage- en
reparatieprocedures.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
voor betere tractie (grip) op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip uw weg kunt ver volgen.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motor vermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Tijdens de werking van het systeem draait de
motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden ter bevestiging van uw keuze.
Bedieningsstanden
Veiligheid
81
Normaal (ESP)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd
op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden
op autowegen en snelwegen.
Als u het contact opnieuw aanzet, neemt het
systeem automatisch de ESP-stand weer aan.
ESP UIT
Deze stand is alleen geschikt voor
speciale omstandigheden bij het
starten of bij lage snelheid.
Zodra u sneller rijdt dan 50
km/h,
schakelt het systeem automatisch
over op de ESP-stand.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij
het wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voor wiel op
dat moment heeft.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de beste acceleratie
verkregen wordt afhankelijk van de beschikbare
grip.
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het
wegrijden veel wielslip toegestaan
bij het wiel met de minste grip,
zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens
weer grip krijgt.
Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel
naar het wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het verplaatsen verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht
doorslippen van de aangedreven
wielen toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt. Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is, met name met een zware
lading, niet geschikt voor de volgende
omstandigheden:
-
h
et rijden in terrein waarin de
onderzijde van de auto beschadigd zou
kunnen worden of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere obstakels,
-
h
et rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
Activeer op zand geen andere standen
omdat de kans bestaat dat de auto dan
vast komt te zitten.
5
Veiligheid
83
Hoogteverstelling
De veiligheidsgordels van de 3e zitrij die niet
worden gebruikt, kunnen opgeborgen worden
om de laadruimte vrij te maken en het gebruik
van de bagageafdekking te vergemakkelijken.
Zet de haak vast op de daar voor bestemde plek
op het paneel van de achterstijl.
F
D
ruk op de knop van het bovenste
bevestigingspunt van de veiligheidsgordel
en verschuif het geheel aan de zijde van de
bestuuurdersstoel en aan de zijde van de
individuele passagiersstoel.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt
Als de bestuurder of een passagier
voorin zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten van
de motor dit lampje branden.
De voorpassagiersstoel
kan zijn uitgerust met een
aanwezigheidssensor. In dat
geval dient u geen zware
voor werpen op deze stoel te
plaatsen, want hierdoor kan
de waarschuwing geactiveerd
worden.
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
De hoogte van de
veiligheidsgordel voor de
middelste stoel van de voorbank
kan niet worden versteld.
5
Veiligheid