60
Carjackbeveiliging
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/u overschrijdt de vergrendeling
'terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt,
wordt
de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/u is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
Deze functie zorgt er voor dat de portieren
en de achterklep automatisch en gelijktijdig
worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid
van 10 km/u.
Ontgrendelen
Centrale vergrendeling
Met deze functie kunnen de portieren en de
achterklep van binnenuit worden vergrendeld of
ontgrendeld.
Handbediening
Vergrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om
de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat uit.
Automatisch
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging .
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld,
knippert het rode lampje en is de knop
inactief.
F
A
ls de auto vergrendeld is, trek
dan aan de binnenportiergreep van
een van de portieren om de auto te
ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling is
ingeschakeld, moet u het Keyless entry
and start-systeem of de geïntegreerde
sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
F
D
ruk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat
branden.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Toegang tot de auto
61
Inschakelen/uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.F
D
ruk als het contact is aangezet
op deze knop tot er een
geluidssignaal klinkt en er een
melding ter bevestiging verschijnt.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Alarm
(afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak
en diefstal. Het bestaat uit de volgende typen
beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de positie van de auto worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu,
de bedieningseenheid of de kabels van de
sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het alarm.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F
V ergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop
knippert één keer per seconde en de
richtingaanwijzers gaan gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
2
Toegang tot de auto
62
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeldDe uitwendige beveiliging wordt
5 seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45 seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden
wel ingeschakeld.
Deactiveren
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
F
O
ntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld. Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
-
e
en huisdier in de auto wordt achtergelaten;
-
e
en ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke
keer na het afzetten van het contact wordt
uitgevoerd.F
Z
et het contact af en druk binnen
10 seconden op de knop tot het
lampje blijft branden.
F Verlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de uitwendige beveiliging uit door de auto met de afstandsbediening
of het Keyless entry and start-systeem te
ontgrendelen.
Het lampje van de knop gaat uit.
F
S
chakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het lampje van de knop gaat opnieuw één keer
per seconde knipperen.
Toegang tot de auto
63
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
o
pen het portier; het alarm gaat af;
F
z
et het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een
storing in het systeem.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto of houd de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
2
Toegang tot de auto
64
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:-
g
aat bij draaiende motor of
tijdens het rijden (snelheid
lager dan 10 km/h), dit
lampje branden en wordt
gedurende enkele seonden
een waarschuwingsmelding
weergegeven.
-
k
linkt tijdens het rijden, als de
snelheid hoger is dan 10 km/h,
ook nog een geluidssignaal
gedurende enkele seconden.
Bagageruimte
Openen van de achterklep
Met de knop aan de buitenzijde
van de achterklep
F Druk op de middelste knop van de achterklep ter wijl de auto ontgrendeld
is of de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich
in
de
detectiezone bevindt.
F
B
eweeg de achterklep omhoog.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd, moet de elektronische
sleutel zich bij de achterzijde van de auto
bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
Van binnenuit
F Trek aan een portierhendel aan de binnenzijde; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- w ordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld (als de
auto nog niet volledig ontgrendeld was);
-
w
ordt bij het openen van een van
de andere portieren de auto volledig
ontgrendeld.
Toegang tot de auto
66
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
A.met de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem,
B. met de knop aan de buitenzijde van de
achterklep;
C.
met de knop aan de binnenzijde van de
achterklep;
D. met de toets op het dashboard;
E. door een "trapbeweging" te maken onder
de achterbumper.
Openen/Sluiten
Fietsendrager/trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is
niet geschikt voor de bevestiging van een
fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel er van is aangesloten
op de trekhaakaansluiting, wordt de werking
van de elektrisch bedienbare achterklep
automatisch uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door PEUGEOT
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet
de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische werking
De elektrische werking van de achterklep
kan worden in- en uitgeschakeld via het
menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.Om letsel door beknelling vóór en tijdens
het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
-
m
oet u erop letten dat niemand zich
in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt;
-
m
oet u letten op de achterpassagiers,
met name op kinderen.
F Houd
de middelste knop A van de
elektronische sleutel ingedrukt.
of
F Druk op de knop B aan de buitenzijde van de
achterklep ter wijl u de elektronische sleutel bij u hebt.
of
F D ruk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep (alleen voor sluiten).
of
F
D
ruk twee keer kort achter elkaar op de
bedieningsknop D op het dashboard.
of
F
B
edien de achterklep handsfree E door
een snelle trapbeweging te maken onder
de achterbumper ter wijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
De actie wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep door deze acties op een kier
gezet.
Als u op de knop A of B drukt, of als u
de methode E gebruikt, kunt u de de
gehele auto ontgrendelen of alleen de
achterklep ontgrendelen als de selectieve
ontgrendeling van de achterklep is
geactiveerd.
Door de achterklep handsfree te sluiten
kunt u de gehele auto vergrendelen.
Toegang tot de auto
70
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
er van verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Panoramisch schuif-/
kanteldak
Het schuif-/kanteldak en het zonnescherm
kunnen met de schakelaars op de dakconsole
worden geopend en gesloten.
A.
Schakelaar van het zonnescherm.
B. Schakelaar van het schuif-/kanteldak.
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het dak niet kunnen
hinderen.
Leg geen zware voor werpen op het vaste en
beweegbare deel van het schuif-/kanteldak.
Toegang tot de auto
113
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
F Zorg er voor dat het laadgedeelte vrij is.
F P laats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
F
Z
odra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het verklikkerlampje van de lader
groen branden.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
Zorg dat er geen metalen voor werpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat -
kans op over verhitting of onderbreking
van het opladen!
Controle van de werking
F De batterij van het apparaat wordt dan opgeladen.
F
Z
odra de batterij volledig opgeladen is,
gaat
het verklikkerlampje van de lader uit. De status van het verklikkerlampje geeft de
werking van de lader aan.
Status van het
verklikkerlampje Betekenis
UIT Motor afgezet.
Geen compatibel
apparaat
gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent, groen Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Oranje knipperend Detectie van een
vreemd voor werp op
het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent, oranje Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van
de batterij van het
apparaat te hoog.
Storing van de lader.
3
Ergonomie en comfort