
51
Supervergrendeling
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op deze knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
indrukken van de vergrendelknop aan dat de
supervergrendeling is ingeschakeld. Sluiten van de ruiten en het schuifdak
Als u de voorportiergreep of de
vergrendelknop op de achterklep
ingedrukt houdt, worden de ruiten
en, afhankelijk van de uitvoering,
het schuifdak gesloten tot u de knop
loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm
van het schuifdak gesloten.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. Uw auto moet zijn vergrendeld.
F
D
ruk op deze toets. Gedurende ongeveer tien seconden
gaan de plafonniers en de verlichting in
de buitenspiegels branden en gaan de
richtingaanwijzers knipperen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F
D
ruk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
Door de toets nogmaals in te drukken ter wijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld. De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30
seconden branden.
Het automatisch inklappen en uitklappen
van de buitenspiegels bij het vergrendelen
en ontgrendelen met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt. Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuifdak in de weg staat.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en/of het schuifdak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten
staan, moet u eerst de interieurbeveiliging
van het alarmsysteem uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het alarmsysteem
.
2
Toegang tot de auto

55
Supervergrendeling
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
eerste keer drukken op de portiergreep of de
vergrendelknop van de achterklep geeft aan
dat:
-
d
e auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
-
h
et alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
tweede keer drukken op de portiergreep of
de vergrendelknop van de achterklep geeft
aan dat de super vergrendeling van de auto is
ingeschakeld.
F
D
ruk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts). F
D
ruk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelknop van
de achterklep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek om
ontgrendelen van de auto. Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
2
Toegang tot de auto

66
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
A.met de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem,
B. met de knop aan de buitenzijde van de
achterklep;
C.
met de knop aan de binnenzijde van de
achterklep;
D. met de toets op het dashboard;
E. door een "trapbeweging" te maken onder
de achterbumper.
Openen/Sluiten
Fietsendrager/trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is
niet geschikt voor de bevestiging van een
fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel er van is aangesloten
op de trekhaakaansluiting, wordt de werking
van de elektrisch bedienbare achterklep
automatisch uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door PEUGEOT
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet
de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische werking
De elektrische werking van de achterklep
kan worden in- en uitgeschakeld via het
menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.Om letsel door beknelling vóór en tijdens
het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
-
m
oet u erop letten dat niemand zich
in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt;
-
m
oet u letten op de achterpassagiers,
met name op kinderen.
F Houd
de middelste knop A van de
elektronische sleutel ingedrukt.
of
F Druk op de knop B aan de buitenzijde van de
achterklep ter wijl u de elektronische sleutel bij u hebt.
of
F D ruk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep (alleen voor sluiten).
of
F
D
ruk twee keer kort achter elkaar op de
bedieningsknop D op het dashboard.
of
F
B
edien de achterklep handsfree E door
een snelle trapbeweging te maken onder
de achterbumper ter wijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
De actie wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep door deze acties op een kier
gezet.
Als u op de knop A of B drukt, of als u
de methode E gebruikt, kunt u de de
gehele auto ontgrendelen of alleen de
achterklep ontgrendelen als de selectieve
ontgrendeling van de achterklep is
geactiveerd.
Door de achterklep handsfree te sluiten
kunt u de gehele auto vergrendelen.
Toegang tot de auto

74
Zitpositie
Een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert
uw comfort en uw veiligheid.
Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van
de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat.
Comfortabel zitten
Bepaalde in deze rubriek beschreven
afstelmogelijkheden van de stoelen zijn
afhankelijk van het uitrustingsniveau en het
land van verkoop.
Bestuurdersstoel
Stel de stoel uit veiligheidsover wegingen
uitsluitend af als de auto staat geparkeerd.Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Passagiersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg er voor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de
rugleuning steunen.
De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld
dat uw ogen naar het midden van de voorruit
kijken.
De ruimte boven uw hoofd moet min. 10 cm
bedragen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor dat u de pedalen volledig kunt
intrappen zonder uw benen geheel te strekken.
De knieruimte dient tenminste 10 cm
tot het dashboard te bedragen om de
bedieningselementen daarop te kunnen bereiken.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel deze
nooit verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van
de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur zodanig af dat dit tenminste 25 cm
ver wijderd is van uw borstbeen en dat uw armen
iets gebogen zijn.
Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan
het zicht onttrekken.
Neem plaats op de stoel en zorg er voor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor een afstand van ten minste
25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Ergonomie en comfort

78
De rugleuning van de voorpassagiersstoel kan
volledig worden neergeklapt en in die stand
worden vergrendeld.
Als ook de rugleuning van de achterbank is
neergeklapt, is dit een praktische functie voor
het vervoer van lange en grote voorwerpen.
Eerste handelingen:
F
z
et de hoofdsteun omlaag;
F
k
lap het uitklaptafeltje in;
F
s
chuif de stoel volledig naar achteren zodat
de hoofdsteun langs het dashboard kan
bewegen;
F
z
et de stoel in de laagste stand;
F
c
ontroleer of er niets in de weg zit bij
het neerklappen van de rugleuning
(veiligheidsgordel, kinderzitje, kleding,
tassen...).
Het deactiveren van de passagiersairbag
vóór wordt hierbij aanbevolen.
Neerklappen van de rugleuning
In deze stand kan de rugleuning worden
belast met een gewicht van maximaal 30 kg .
Let op: bij hard remmen kunnen op de
neergeklapte rugleuning geplaatste
voorwerpen veranderen in gevaarlijke
projectielen.
Rechtop zetten van de
rugleuning
F Trek de hendel volledig omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
F
B
eweeg de rugleuning omhoog en naar
achteren tot deze wordt vergrendeld.
F
C
ontroleer of de rugleuning goed is
vergrendeld.
Voorpassagiersstoel als
tafeltje gebruiken
F Trek de hendel volledig omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
F
K
lap de rugleuning volledig neer.
Ergonomie en comfort

92
Modulariteit van de stoelen
Voorbeelden van opstellingen
7 plaatsen5 plaatsenTransport van voorwerpen
6 plaatsen 4 plaatsenAls u de stoelen van de tweede zitrij
neerklapt en die van de derde zitrij inklapt,
ontstaat er een doorlopende laadvloer tot
aan de achterzijde van de voorstoelen.
Als u de voorpassagiersstoel in
de tafelstand zet, ontstaat er een
doorlopende laadvloer tot aan het
dashboard.
Het neerklappen en rechtop zetten van de
stoelen mag uitsluitend worden uitgevoerd
bij stilstaande auto.
Ergonomie en comfort

95
Gebruiksadviezen voor de ver warming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand vijf tot tien minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek ver vangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag). Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ver verst
wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
F
L aat de airconditioning regelmatig
controleren zoals voorgeschreven in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Stop & Star t
De verwarmings- en airconditioningssystemen
werken alleen als de motor draait.
Als u het thermische comfort in de auto op
het door u gewenste niveau wilt houden,
kunt u tijdelijk de functie Stop & Start
uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
3
Ergonomie en comfort

110
Voorzieningen vóór
1.Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
5. Dashboardkastje met verlichting
6. Portier vakken
7. Parfumeur
8. USB-poort
9. 12V-aansluiting vóór (120 W)
10. Opbergruimte of CD-speler of
draadloze oplader
11. Opbergruimte
12 . Bekerhouder
13. Armsteun vóór met opbergruimte
14 . 12V-aansluiting achter (120 W)
15. Aanjager achter
16. 230V-accessoireaansluiting
Ergonomie en comfort