87
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de
buurt van de airbags of in het gebied waar de
airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het
afgaan van de airbag ver wonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde stoelhoezen
aan die compatibel zijn met zijairbags. Voor
informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (kleding
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags
kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken – In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid
127
Active City Brake
Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van
signalen van de lasersensor aan de bovenzijde
van de voorruit de auto automatisch afremt als
een voorligger sterk afremt, tot stilstand komt of
vóór de auto stilstaat.
Het doel van de functie is het voorkomen van
een aanrijding of het verminderen van de
aanrijdingssnelheid.
Dit systeem is ontworpen om de veiligheid tijdens
het rijden te vergroten.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in
de gaten blijven houden en de afstand tot en
de snelheid van andere weggebruikers blijven
inschatten.Active City Brake is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven. Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen.
Tijdens het automatisch remmen:
-
w
ordt een melding weergegeven.
- ga an de remlichten branden.
Het automatische noodremsysteem remt pas in
laatste instantie af en alleen als de bestuurder
het rempedaal helemaal niet of met onvoldoende
kracht intrapt en evenmin op de situatie reageert
met een uitwijkmanoeuvre.
De laserstraal is onzichtbaar. Kijk nooit in
de lasersensor met een optisch instrument
(vergrootglas, microscoop, enz.): kans op
oogletsel. Voorwaarden voor de activering:
-
e
r rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook.
-
u
w auto en uw voorligger rijden niet in een te
scherpe bocht.
-
d
e snelheid van uw auto moet tussen 5 en
30 km/h liggen.
- d e remfunctieregelsystemen (ABS, REF, AFU)
functioneren.
-
d
e stabiliteitscontrolesystemen (ASR, CDS)
functioneren en zijn niet uitgeschakeld.
-
d
e functie Active City Brake is de afgelopen
10
seconden niet geactiveerd.
Als het automatisch remmen wordt geactiveerd:
-
k
an dit nog efficiënter werken als de
bestuurder het rempedaal nog steviger intrapt,
6
Rijden
128
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil tussen
uw auto en uw voorligger maximaal 15 km/h
is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of de
kracht van de botsing te beperken door de
auto af te remmen.
Inschakelen / uitschakelen
Active City Brake kan in- of
uitgeschakeld worden via het menu
Rijverlichting / Auto .
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, indien
het automatische noodremsysteem uitgeschakeld
is, wordt een tijdelijke melding weergeven die de
waarde (10
km/h) aanduidt. Schakel Active City Brake uit:
-
n
a inslagschade op de voorruit dichtbij
de detectiecamera,
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls de auto wordt gesleept,
-
b
ij het naderen van een tolpoort,
-
b
ij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- v oetgangers, dieren, motorfietsen en fietsen.
-
s
tilstaande, niet-reflecterende materialen en
objecten (karton, muur enz.).
-
v
oertuigen die in een andere richting rijden.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in
als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt,
-
o
f een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).
-
k
an de auto tot stilstand komen, waarna
nog ongeveer 1,5
seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd heeft
om de controle over de auto weer over te
nemen,
-
k
an de motor afslaan,
-
k
an een pompend geluid worden
waargenomen doordat het remcircuit op druk
wordt gebracht.
Storing
Ver wijder vuil, vocht of voor werpen (stickers,
bladeren,...) van de bovenzijde van de voorruit die
de laser kunnen belemmeren. Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats:
-
a
ls de melding "
Storing automatisch
noodremsysteem " wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal: er is dan
een storing in het systeem gedetecteerd.
-
n
a een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer. Het systeem detecteert de activering
van airbags.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet
af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval, hagel,
mist, sneeuw enz.). De remweg neemt dan toe
ter wijl het systeem met dezelfde rekenparameters
voor de meting blijft werken.
Rijden
129
Parkeerhulp
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en
achter) en/of een grafische weergave (achter)
bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht
in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
binnen het bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in
werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Weergave op het display
Het geluidssignaal wordt aangevuld door de
weergave blokken op het scherm weergegeven
die het pictogram van de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op
het scherm.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de toets; het lampje gaat uit.
Als bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie met een
melding en/of een geluidssignaal, is er
een storing in het systeem.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
130
Houd de sensoren bij slecht of winters weer
vrij van modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven
op het touchscreen.
De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd met
het parkeerhulpsysteem.Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode streep geeft een ruimte van 30
cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De bovenste afgebeelde geleidingslijnen helpen
bij het manoeuvreren. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Wassen met hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en
de lens van de camera.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Rijden
131
Park Assist
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak).
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel! Het systeem meet bij het fileparkeren geen
parkeerruimtes op waarvan de afmetingen
aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de
afmetingen van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd. Het
is dus mogelijk dat in combinatie met een
geluidssignaal een pictogram op het scherm
verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de
parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden (extra
brede banden, winterbanden enz.), kan dit
de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief beïnvloeden.
Als Park Assist actief is, wordt voorkomen
dat Stop & Start naar de STOP-stand gaat.
In de STOP-stand wordt bij het activeren van
de Park Assist de motor weer gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw
snelheid tot maximaal 20 km/h.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
6
Rijden
134
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem handmatig weer activeren om
de meting voort te zetten.
-
a
ls de auto niet goed gepositioneerd kan
worden (te vaak steken om de auto in of uit in
de parkeerplek te leiden).
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls een van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere tijd
uit te schakelen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
dit verklikkerlampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Het lampje knippert enkele seconden. Als de
storing optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, gaat het lampje uit.
Deze verklikkerlampjes duiden op een
storing in de stuurbekrachtiging.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park
Assist-systeem geen rekening met
onderdelen of voor werpen die buiten de
carrosserie van de auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
135
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatiemarkeringen , met name de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(d.w.z. de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (heet), moet
de bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Dit wordt aangegeven door het permanent
branden van dit waarschuwingslampje,
een geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een melding
op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de auto
hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke
bandenreparatie, de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
6
Rijden