Klimaatregeling133●Koeling n inschakelen.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar M
indrukken.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 145.Elektronische
klimaatregeling
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
AUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.
134KlimaatregelingDe ingestelde temperatuur wordt
automatisch afgeregeld. In de auto‐
matische modus regelen het luchtde‐
biet en de luchtverdeling automatisch
de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar
seconden op het Info-Display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO: de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Alle luchtroosters openen.
● Druk op n om naar koeling om te
schakelen.
● Gewenste temperatuur instellen.Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens
worden ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt de klimaatregeling voor
een maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt de klimaatregeling voor
een maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling auto‐ matisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 145.
De temperatuur kan voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde apart
worden afgesteld.Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● V indrukken.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken; om naar
de automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Klimaatregeling135Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 145.
Handmatige instellingen U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling als volgt met de toetsen en
draaiknoppen veranderen. Wanneer u een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. Het led-
lampje in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de
achtergrond ingeschakeld om te helpen voorkomen dat ruiten
beslaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐
fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 145.
Eco verschijnt op het display wanneer
de koeling wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te acti‐ veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
Rijden en bediening139Rijden en bedieningRijtips......................................... 140
Controle over de auto ..............140
Sturen ...................................... 140
Starten en bediening .................140
Nieuwe auto inrijden ................140
Contactslotstanden ..................141
Aan/Uit-knop ............................ 141
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 143
Motor starten ........................... 143
Uitrol-brandstofafsluiter ...........145
Stop/Start-systeem ..................145
Parkeren .................................. 147
Uitlaatgassen ............................. 148
Roetfilter .................................. 148
Katalysator .............................. 149
Automatische versnellingsbak ...150
Versnellingsbakdisplay ............150
Keuzehendel ........................... 150
Handmatige modus .................151
Elektronische rijprogramma's ..151
Storing ..................................... 152
Stroomonderbreking ................152
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 153Rijsystemen............................... 154
All-wheel drive ......................... 154
Remmen .................................... 154
Antiblokkeersysteem ...............154
Handrem .................................. 155
Remassistentie ........................155
Hellingrem ............................... 156
Rijregelsystemen .......................156
Traction Control .......................156
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 157
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 158
Rijhulpsystemen ........................159
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ..................................... 159
Cruisecontrol ........................... 159
Snelheidsbegrenzer ................161
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 162
Indicatie afstand tot voorligger 164
Parkeerhulp ............................. 165
Achteruitkijkcamera .................167
Verkeersbordherkenning .........169
Lane Departure Warning .........173
Brandstof ................................... 174
Brandstof voor benzinemotoren .....................174
Brandstof voor dieselmotoren . 174Brandstof voor rijden op lpg ....175
Tanken .................................... 177
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 180
Trekhaak .................................... 181
Algemene informatie ...............181
Rijgedrag en aanhangertips ....181
Aanhanger trekken ..................182
140Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
werken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 145.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Er verschijnt een melding op het Info-
Display.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet tekrachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk zodat de accu
geladen kan worden.
Roetfilter 3 148.
Rijden en bediening141Contactslotstanden0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief tot de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het oranje led-lampje in
de toets brandt. Het stuurslot wordt
losgezet en sommige elektrische
functies werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het
groene led-lampje in de toets brandt,
de dieselmotor gloeit voor. De contro‐ lelampjes branden en de meeste
elektrische functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische versnel‐
lingsbak) in en druk nogmaals op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.Contact uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat.
Sommige functies blijven actief totdat
142Rijden en bedieninghet bestuurdersportier wordt
geopend, mits het contact van
tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk langer dan twee seconden op
Engine Start/Stop of druk er binnen
vijf seconden twee keer kort op
3 143.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.
9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
1. Plaats de elektronische sleutel in de voorste bekerhouder van de
middenconsole. Leg alleen de
elektronische sleutel in de lengte‐
richting plat op het zendergebied,
met de toetsen omhoog; zoals
afgebeeld.
2. Bedien met stand P (parkeer‐
stand) of N (neutraalstand) inge‐
schakeld het rempedaal en druk op Engine Start/Stop .
Vervang de batterij van de elektroni‐ sche sleutel zo spoedig mogelijk.
Rijden en bediening143Vertraagde uitschakelingstroom
De volgende elektronische systemen kunnen na uitschakeling van de
motor nog tot tien minuten lang blijven
werken:
● Elektrisch bediende ruiten
● Zonnedak
● Audiosysteem
De elektrisch bediende ruiten en
zonnedak blijven tot tien minuten
werken of tot een willekeurig portier
wordt geopend. De radio werkt bij een ingeschakeld contact in de modus
contact en accessoirevoeding. Na
uitschakeling van het contact is de
radio nog tien minuten lang te gebrui‐
ken of tot het bestuurdersportier
wordt geopend.Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal bedienen.
Automatische versnellingsbak:
rempedaal intrappen en keuzehendel
in stand P of N zetten.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotoren: de sleutel naar stand
2 draaien om voor te gloeien en wach‐
ten totdat het controlelampje !
uitgaat.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze los: een automatische rege‐ ling bedient de startmotor na een
korte vertraging zolang de motor
draait; zie 'Automatische startmotor‐ regeling'.
Handgeschakelde versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal
in te trappen 3 145.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal los te laten 3 145.
Auto's met Aan/Uit-knop