Cd-speler111Cd-spelerAlgemene aanwijzingen.............111
Gebruik ...................................... 112Algemene aanwijzingen
De cd-speler van het Infotainment‐
systeem kan audio-cd's en mp3/
wma-cd's afspelen.Voorzichtig
Plaats in geen geval dvd's, single- cd's met een diameter van 8 cm of
speciaal vormgegeven cd's in de
audiospeler.
Plak nooit stickers op uw cd's. De
cd's kunnen in de speler vast blij‐
ven zitten en deze ernstig bescha‐
digen. Een vervanging van uw
toestel is dan noodzakelijk.
Belangrijke informatie over audio-
en mp3/wma-cd's
● De volgende CD-formaten kunnen worden gebruikt:
Cd, cd-r en cd-rw
● De volgende bestandsformaten kunnen worden gebruikt:
ISO9660 niveau 1, niveau 2 Romeo, Joliet
Het is mogelijk dat MP3- en
WMA-bestanden die in een
ander formaat zijn geschreven
dan hierboven vermeld niet
correct worden afgespeeld en dat hun bestands- en mapnamen
niet correct worden weergege‐
ven.
● Audio-cd's met kopieerbeveili‐ ging die niet voldoen aan de
audio-cd-standaard, worden
mogelijk niet correct of zelfs hele‐
maal niet afgespeeld.
● Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn kwetsbaarder dan voorbe‐
speelde cd's. Ga op een correcte manier met de cd's om. Dit geldt
vooral voor zelfgebrande cd-r's
en cd-rw's.
● Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's worden mogelijk niet correct of
zelfs helemaal niet afgespeeld.
● Bij Mixed-Mode-CD’s (met een combinatie van audio en data,
bijv. MP3) worden alleen de audi‐
otracks herkend en afgespeeld.
● Zorg dat er bij het wisselen van cd's geen vingerafdrukken op de
cd's komen.
112Cd-speler● Berg CD’s onmiddellijk na hetuitnemen uit de audiospeler op in
de betreffende hoes om ze tegen
beschadiging en vuil te bescher‐
men.
● Vuil en vloeistof op de cd's kunnen de lens van de audiospe‐
ler binnen in het apparaat vies
maken en storingen veroorza‐
ken.
● Bescherm cd's tegen warmte en direct zonlicht.
● De volgende beperkingen zijn van toepassing op gegevens die
op een mp3/wma-cd zijn opge‐
slagen:
Maximaal aantal bestanden/
songs: 800
Nestbare folders: 8
Wma-bestanden met Digital
Rights Management (DRM) van online-muziekwinkels kunnenniet worden afgespeeld.
WMA-bestanden kunnen alleen
goed worden afgespeeld als
deze met Windows Media Player minimaal versie 9 zijn aange‐
maakt.Toepasbare afspeellijst-exten‐
sies: .m3u, .pls
De afspeellijstitems moeten als
relatieve paden zijn opgemaakt.
● In dit hoofdstuk wordt alleen het afspelen van mp3-bestanden
behandeld, omdat de werking
voor mp3- en wma-bestanden
hetzelfde is. Wanneer een cd met
wma-bestanden wordt geplaatst, worden mp3-gerelateerde
menu's weergegeven.
Gebruik Cd afspelen starten
Duw een audio- of mp3-cd met de
beschreven kant naar boven zo ver in de cd-sleuf dat deze naar binnen
wordt getrokken.
Druk herhaaldelijk op MEDIA om de
cd-functie te activeren.
Een CD verwijderen
Druk op R. De cd wordt uit de cd-sleuf
geworpen.
Als de CD na het uitwerpen niet wordt verwijderd, wordt deze na enkele
seconden weer naar binnen getrok‐
ken.
Functietoetsen
Cd afspelen pauzeren
Selecteer de schermtoets / om het
afspelen te pauzeren.
Selecteer 6 om het afspelen te
hervatten.
Cd-speler113Naar het vorige of volgende nummer
gaan
Druk op d of c om het vorige of
volgende nummer af te spelen.
U kunt ook aan MENU draaien om
naar het vorige of volgende nummer
te gaan.
Snel vooruit of achteruit spoelen
Houd d of c ingedrukt om snel voor-
of achteruit te spoelen.
Afspeelvolgorde
Selecteer 9 om de nummers op een
cd in willekeurige volgorde af te spelen.
Let op
Is de shuffle-functie geactiveerd,
dan is 9 rood gemarkeerd.
Selecteer 9 opnieuw om de shuffle-
functie te deactiveren.
Titellijst Druk op MENU om het cd-menu weer
te geven en selecteer vervolgens In
cd-media bladeren .
De titellijst verschijnt.Let op
Het nummer dat op dit moment
wordt afgespeeld wordt gemar‐
keerd.
Blader door de lijst en selecteer de
gewenste titel.
Let op
Voor een gedetailleerde beschrij‐
ving van zoeken in mp3 cd's 3 115.
Externe apparaten115Let op
Bij het verbinden van een niet-lees‐
baar USB-apparaat verschijnt er een
bijbehorende foutmelding en scha‐
kelt het Infotainmentsysteem auto‐
matisch terug naar de vorige functie.
Ontkoppel het USB-apparaat door
een andere functie te selecteren en
dan het USB-opslagapparaat te
verwijderen.Voorzichtig
Koppel het toestel tijdens het
afspelen niet los. Hierdoor kan het
toestel of het Infotainmentsysteem beschadigd raken.
Bluetooth
Bluetooth-compatibele audiobronnen (bijv. mobiele telefoons voor muziek,mp3-spelers met Bluetooth enz.) die
de Bluetooth-muziekprofielen A2DP
en AVRCP ondersteunen, werken
draadloos op het Infotainmentsys‐
teem.
Het Infotainmentsysteem kan
muziekbestanden op Bluetooth-
apparatuur weergeven.
Een apparaat aansluiten
Voor een gedetailleerde beschrijving
van de Bluetooth-verbinding 3 118.
Bestandsindelingen
Er wordt alleen apparatuur onder‐
steund die volgens FAT32, NTFS of
HFS+ zijn geformatteerd.
Let op
Sommige bestanden worden
wellicht niet goed afgespeeld. Dit
kan worden veroorzaakt door een
ander opnameformaat of de staat
van het bestand.
Bestanden van online-winkels met digitaal rechtenbeheer (DRM)
kunnen niet worden afgespeeld.
Het Infotainmentsysteem kan de
volgende audiobestanden op externe
apparaten afspelen/weergeven:
mp3, wma, aac en aif.
Bij het afspelen van een bestand met ID3 tag-informatie kan het Infotain‐
mentsysteem informatie weergeven,
bijv. over de titel van de track en de
artiest.Audio afspelen
Afspelen starten
Aansluiten van het apparaat 3 114.
Druk herhaaldelijk op MEDIA om de
gewenste mediabron te selecteren.
Voorbeeld: hoofdmenu USB.
Functietoetsen
Let op
Tijdens het afspelen via AUX zijn de
functietoetsen niet beschikbaar.
Afspelen pauzeren
Selecteer / om het afspelen te
pauzeren.
120TelefoonLet op
Bij problemen met de Bluetooth-
verbinding verschijnt er een
storingsmelding op het scherm van
het Infotainmentsysteem.
Een gekoppeld apparaat
verbinden
1. Druk op ; en selecteer dan
INSTELL. .
Selecteer Bluetooth om het
betreffende submenu weer te geven.
2. Selecteer Apparaatbeheer om de
apparaatlijst weer te geven.
3. Selecteer het Bluetooth-apparaat dat u wilt verbinden en selecteer
vervolgens VERB.. Er verschijnt
een bericht dat u moet beantwoor‐ den.
4. Bevestig het bericht. Het apparaat
is verbonden en wordt getoond in
het Verbonden -veld van de appa‐
raatlijst.
Een apparaat loskoppelen 1. Druk op ; en selecteer dan
INSTELL. .Selecteer Bluetooth om het
betreffende submenu weer te
geven.
2. Selecteer Apparaatbeheer om de
apparaatlijst weer te geven.
3. Selecteer het Bluetooth-apparaat dat u wilt loskoppelen en selec‐
teer vervolgens Ophangen. Er
verschijnt een bericht dat u moet
beantwoorden.
4. Bevestig het bericht. Het apparaat
is ontkoppeld en wordt getoond in het Niet verbonden -veld van de
apparaatlijst.
Een apparaat wissen 1. Druk op ; en selecteer dan
INSTELL. .
Selecteer Bluetooth om het
betreffende submenu weer te
geven.
2. Selecteer Apparaatbeheer om de
apparaatlijst weer te geven.3. Selecteer het Bluetooth-apparaat dat u wilt wissen en selecteer
vervolgens WISSEN. Er
verschijnt een bericht dat u moet beantwoorden.
4. Bevestig het bericht. Het apparaat
wordt uit de lijst verwijderd.
Noodoproep9 Waarschuwing
Het tot stand brengen van de
verbinding kan niet onder alle
omstandigheden worden gega‐
randeerd. Daarom is het belangrijk dat u bij gesprekken van levens‐
belang (bijv. bij het inroepen van
medische hulp) niet alleen op een
mobiele telefoon vertrouwt.
Voor sommige netwerken kan het
noodzakelijk zijn dat er op de juiste
manier een geldige simkaart in de
mobiele telefoon is aangebracht.
Telefoon1219Waarschuwing
Denk eraan dat u met uw mobiele
telefoon kunt bellen en ontvangen indien u zich in een gebied bevindt
met een voldoende sterk signaal.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen nooddiensten niet op alle
mobiele telefoonnetwerken
worden gebeld; mogelijkerwijs
kunnen deze oproepen niet
gedaan worden wanneer
bepaalde netwerkdiensten en/of
telefoonfuncties actief zijn. U kunt
hierover uw lokale netwerkexploi‐
tant raadplegen.
Het alarmnummer kan per land en regio variëren. Wij raden u aan het juiste alarmnummer voor de rele‐
vante regio van tevoren op te
vragen.
Een noodoproep maken
Vorm het noodnummer (bijv. 112).
De telefoonaansluiting met het nood‐
oproepcentrum wordt ingesteld.
Beantwoord de vragen van het perso‐ neel over de noodoproep.
9 Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening
Zodra er een Bluetooth-verbinding
tussen uw mobiele telefoon en het
infotainmentsysteem tot stand is
gebracht, kunt u tal van functies van
uw mobiele telefoon via het infotain‐
mentsysteem bedienen.
Let op
Niet elke mobiele telefoon onder‐ steunt alle functies van de telefoon‐
portal. Daarom kan het bereik aan
hieronder beschreven functies afwij‐
ken.
Telefoontoepassing
Druk op ; en selecteer vervolgens
TEL. om het hoofdmenu van de tele‐
foon weer te geven.
Let op
Is er een gesprek actief terwijl u het
telefoonmenu opent, dan wordt er
een extra menu-optie getoond.
Selecteer Actief gesprek om het
gespreksscherm weer te geven.
Telefoongesprek initiëren
Toetsenblok
Druk op ; en selecteer vervolgens
TEL. om het hoofdmenu van de tele‐
foon weer te geven.
Selecteer Toetsenblok . Het toetsen‐
blok verschijnt.
122Telefoon
Draai aan MENU om het cijfer dat u
wilt invoeren te markeren en druk op
MENU om het betreffende cijfer te
selecteren. Voer het gewenste
nummer in.
De autoinvoerfunctie vergelijkt de
ingevoerde cijfers met de in het
systeem opgeslagen informatie.
Selecteer KLOPT om een lijst met alle
gevonden vermeldingen weer te geven. Kies het gewenste nummer.
Selecteer GESPR. om het telefoon‐
gesprek te initiëren.
Contacten
Druk op ; en selecteer vervolgens
TEL. om het hoofdmenu van de tele‐
foon weer te geven.
Selecteer Contactpersonen . De
contactenlijst wordt getoond.
Blader door de lijst en selecteer het
gewenste contact. Het scherm met de contactdetails wordt weergegeven.
Selecteer een van de onder het
contact opgeslagen telefoonnum‐
mers. Het nummer wordt gebeld.
Gesprekkenlijsten
Druk op ; en selecteer vervolgens
TEL. om het hoofdmenu van de tele‐
foon weer te geven.
Selecteer Recente gesprekken . De
recente gesprekkenlijst wordt weer‐
gegeven.
Let op
De recente oproepenlijst van de
verbonden mobiele telefoon wordt
weergegeven.
Selecteer een van de telefoonnum‐
mers in de recente gesprekkenlijst.
Het nummer wordt gebeld.Inkomend telefoongesprek
Telefoongesprek aannemen
Is er een radio- of mediabron actief
als er een gesprek binnen komt, dan
wordt de audiobron gedempt. Dit blijft
zo tot het gesprek wordt beëindigd.
Er verschijnt een melding met de
naam of nummer van de beller.
Oproep beantwoorden: selecteer
AANN. in het bericht.
Telefoongesprek afwijzen
Oproep weigeren: selecteer NEG. in
het bericht.
Telefoon123Beltoon wijzigen
Druk op ; en selecteer dan
INSTELL. .
Selecteer Bluetooth om het betref‐
fende submenu weer te geven en selecteer vervolgens Beltonen. Er
wordt een lijst met alle aan het Info‐ tainmentsysteem gekoppelde tele‐ foons en de ingestelde beltonen voor
deze telefoons getoond.
Kies de gewenste telefoon. Er wordt
een lijst weergegeven met alle belto‐
nen voor de betreffende telefoon.
Selecteer de gewenste beltoon.
Functies tijdens een
telefoongesprek
Tijdens een telefoongesprek wordt
het gespreksscherm weergegeven.
Telefoongesprek beëindigen
Selecteer STOP GESPR. om het
gesprek te beëindigen.
Microfoon uitschakelen
Selecteer MIC. STIL om de microfoon
tijdelijk te deactiveren.
De schermtoets verandert in AAN.
Selecteer AAN om de microfoon weer
te activeren.
De handsfree-functie uitschakelen
Selecteer HANDSET om het gesprek
op uw mobiele telefoon te vervolgen.
De schermtoets verandert in
HANDSFREE .
Selecteer HANDSFREE om de hand‐
sfreefunctie weer te activeren.
Wisselgesprek
Wisselgesprek initiëren
Om een tweede telefoongesprek te
voeren, selecteert u WACHT op het
gespreksscherm. Het actieve tele‐
foongesprek wordt in de wacht gezet.
Een tweede telefoongesprek voeren.
Wilt u het toetsenblok gebruiken,
selecteer dan TOETS. op het
gespreksscherm. Een gedetailleerde
beschrijving vindt u bovenstaand.
Beide gesprekken verschijnen op het
in-gesprekscherm.