134Rijden en bedieningSchakel als de auto op een
aflopende helling staat de
achteruitversnelling in voordat
u de contactsleutel lostrekt.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ramen en het schuif‐ dak.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
Voor auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak kan de
sleutel alleen uit het contactslot worden verwijderd wanneer de
handrem is aangetrokken.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 169.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Katalysator
De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
158Rijden en bedieningvan de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op zich.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de
parkeerhulp bij het uitschuiven van
het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het voor het eerst inschakelen
van de achteruitversnelling detec‐ teert de parkeerhulp het draagsys‐
teem achterzijde en klinkt er een
zoemer. Druk kort op r of D om
de parkeerhulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar
zijn.
Het blindehoeksysteem maakt
gebruik van sommige sensoren van
de geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● Auto's die zich buiten de blinde
hoeken bevinden, en die moge‐ lijk snel naderen.
● Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van
rijstrook te wisselen.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
168Verzorging van de autoaan de typegoedkeuring en de geldig‐heid van uw kentekenbewijs in het
geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Gasauto's moeten worden afgevoerd
door een speciaal daartoe bevoegd
bedrijf.
Verzorging van de auto173De accu ontkoppelenAls de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door
een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu,
kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 131.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kunt u de accu beschadigen.
Starthulp gebruiken 3 208.
Waarschuwingssticker
242TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............218, 223
Aanduidingen op banden ..........190
Aansteker .................................... 81
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 167
Accu ........................................... 172
Achterlichten .............................. 179
Achterruitverwarming ................... 32
Achteruitrijlichten .......................114
Afmetingen auto ........................230
Airbag deactiveren ....................... 46 Airbag-deactivering ...................... 88
Airbag en gordelspanners ...........88
Airbaglabel.................................... 42
Airbagsysteem ............................. 42
Airconditioning ........................... 119
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 127
Alarmknipperlichten ...................112
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 128
Andere auto slepen ...................211
Antiblokkeersysteem .................140
Antiblokkeersysteem (ABS) .........90
Asbakken ..................................... 81
Autogegevens ............................ 223
Autokrik....................................... 188
Automatische dimfunctie .............30Automatische verlichting ............ 111
Automatisch vergrendelen ...........25
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 210
Auto stallen ................................. 168
Autostop ..................................... 131
B Bagageruimte ........................ 25, 65
Bagageruimte-afdekking .............66
Bandenreparatieset ...................197
Bandenspanning .......................190
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 91, 191
Bandenspanningswaarden ........232
Batterijspanning .........................102
Bedieningsorganen ......................74
Bekerhouders .............................. 53
Bekleding .................................... 215
Beladingsinformatie .....................71
Beslagen lampglazen ................114
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 145
Beveiliging van de auto ................26
Binnenspiegels ............................. 29
Binnenverlichting ...............114, 183
Blindehoeksysteem ....................158
Bolle vorm .................................... 28
Boordgereedschap .....................188
Boordinformatie ........................... 99
243Brandstof.................................... 160
Brandstofkeuzeschakelaar ..........83
Brandstofmeter ............................ 83
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 165
Brandstof voor benzinemotoren 160
Brandstof voor rijden op LPG .....160
Buitenspiegels .............................. 28
Buitentemperatuur .......................77
Buitenverlichting .........................110
C Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................22
Claxon ................................... 13, 75
Code ............................................. 99
Colour-Info-Display .......................98
Conformiteitsverklaring ...............233
Contactslotstanden ....................129
Controlelampen ......................82, 85
Controle over de auto ................128
Controles .................................... 169
Cruise control ...................... 92, 145
D Dagrijlicht ................................... 112
Dagteller ...................................... 82
Dakbelasting ................................. 71
Dakdrager .................................... 70
Diefstalalarmsysteem ..................26
Dimlicht of grootlicht ...................110
Draagsysteem achterzijde ............55Driepuntsgordel ........................... 40
Driver Information Center .............92
E Eerste hulp ................................... 70
Elektrisch bediende ruiten ...........30
Elektrische aansluitingen .............80
Elektrische verstelling ..................28
Elektrisch systeem...................... 184
Elektronische rijprogramma's ....139
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....90
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 143
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............90
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............121
Erkenning van software ..............235
Event Data Recorders (EDR) .....239
F
Fietsendrager ............................... 55
Flex-Fix-systeem .......................... 55
Frontaal airbagsysteem ...............45
G Geautomatiseerde versnellingsbak .......................136
Gebruik van deze handleiding .......3
Gedeponeerde handelsmerken ..238Geluidssignalen .........................101
Gereedschap ............................. 188
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................69
Gloeilamp vervangen ................175
Gordels ......................................... 39
Gordelverklikker ........................... 87
Gordijnairbagsysteem .................. 46
Graphic-Info-Display .....................98
Grootlicht ............................. 92, 111
H Halogeenkoplampen .................175
Handgeschakelde modus ..........139
Handgeschakelde versnellingsbak ......................135
Handmatige dimfunctie ................29
Handrem ............................. 140, 141
Handschoenenkastje ...................53
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 141
Hoofdsteunen .............................. 34
Hoofdsteunverstelling ....................8
I Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 49
Inductief opladen ..........................80
Info-Displays ................................. 92
Inhouden ................................... 231