4–113
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
DSC OFF schakelaar
Druk op de DSC OFF schakelaar om
het TCS/DSC systeem uit te schakelen.
Het DSC OFF indicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden.
Druk nogmaals op de schakelaar om
het TCS/DSC systeem opnieuw in te
schakelen. Het DSC OFF indicatielampje
gaat uit.
OPMERKING
Wanneer het DSC systeem is
ingeschakeld en u probeert de auto
vrij te krijgen wanneer deze vast
is komen te zitten, of wanneer u
probeert uit vers gevallen sneeuw
weg te rijden, zal het TCS systeem
(onderdeel van het DSC systeem)
geactiveerd worden. Door het
indrukken van het gaspedaal zal het
motorvermogen niet toenemen zodat
het moeilijk kan zijn de auto vrij te
krijgen. Schakel in dit geval het TCS/
DSC systeem uit.
Als het TCS/DSC systeem
uitgeschakeld is wanneer de motor
wordt stopgezet, zal dit automatisch
geactiveerd worden wanneer het
contact op ON wordt gezet.
Door het TCS/DSC systeem
ingeschakeld te laten wordt de beste
aandrijfkracht verkregen.
Als de DSC OFF schakelaar
gedurende 10 seconden of langer
ingedrukt wordt gehouden, treedt
de defectbeveiligingsfunctie van de
DSC OFF schakelaar in werking en
wordt het DSC systeem automatisch
geactiveerd. Het DSC OFF
indicatielampje gaat uit zodra het
DSC systeem geactiveerd wordt.
(Voertuigen met geavanceerde
stadsverkeer-remassistent
(Advanced SCBS) of stadsverkeer-
remassistent (SCBS))
Als de geavanceerde stadsverkeer-
remassistent (Advanced SCBS) of
stadsverkeer-remassistent (SCBS)
in bedrijf is terwijl het TCS/DSC
systeem uit is, wordt het TCS/DSC
systeem automatisch in bedrijf
gesteld.
4–123
Tijdens het rijden
Drive-selectie
*Bepaalde modellen.
Drive-selectie *
Drive-selectie is een systeem dat de drive-stand van de auto overschakelt. Wanneer de
sportstand is geselecteerd, geeft de auto bij de bediening van het gaspedaal een krachtigere
respons. Dit zorgt voor een extra snelle acceleratie, wat nodig kan zijn voor het veilig
uitvoeren van manoeuvres zoals het wisselen van rijbaan, het oprijden van snelwegen of het
inhalen van andere voertuigen.
OPGELET
Gebruik de sportstand niet bij het rijden op gladde wegen zoals natte of met sneeuw
bedekte wegen. Dit kan slippen van de banden veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer de sportstand wordt geselecteerd, wordt er met hogere motortoerentallen
gereden wat kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. Mazda raadt aan dat u bij
normaal rijden de sportstand uitschakelt.
Onder de volgende omstandigheden kan de drive-stand niet worden overgeschakeld:
ABS/TCS/DSC is in bedrijf
Het Mazda Radar Cruise Control (MRCC) systeem/kruissnelheidsregelaar is
ingeschakeld.
Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.
4–195
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
De indicatie van de
rijstrookassistent (LAS) en het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) is wit wanneer het systeem
enkel een witte (gele) streep aan de
linker- of rechterzijde bespeurt en de
indicatie verandert naar groen wanneer
het systeem witte (gele) strepen aan
zowel de linker als de rechterzijde
bespeurt.
Bespeurt alleen
aan de linker of
rechterzijdeBespeurt zowel
aan de linker als
rechterzijde
(Wit) (Groen)
De rijstrookassistent (LAS) en het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) gaan in de volgende gevallen
over naar de standby-toestand:
Het systeem kan de witte (gele)
rijstrookstrepen niet bespeuren.
De rijsnelheid is minder dan ongeveer
60 km/h.
Het ABS/TCS/DSC is in bedrijf.
Het DSC is uitgeschakeld.
(Als de DSC wordt uitgeschakeld terwijl
het systeem operationeel is, klinkt er
een waarschuwingszoemer en gaat het
systeem over naar de standby-toestand.)
De auto maakt een scherpe bocht.
De bestuurder neemt zijn of haar handen
van het stuurwiel af (houdt het stuurwiel
niet vast).
Het rempedaal is ingedrukt.
OPMERKING
(Wanneer het tijdstip van de
besturingsassistentie is ingesteld op
“Laat”)
De rijstrookassistent (LAS) en het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) functioneren niet totdat het
systeem witte (gele) rijstrookstrepen aan
de linker- of rechterzijde bespeurt.
Wanneer het systeem een witte
(gele) rijstrookstreep enkel aan één
zijde bespeurt, zal het systeem de
besturingsassistentie niet activeren voor
de rijstrookstreep aan de zijde die niet
bespeurd wordt. De waarschuwing is
enkel voor de rijstrookafwijking aan de
zijde die bespeurd wordt.
(Wanneer het tijdstip van de
besturingsassistentie is ingesteld op
“Vroeg”)
Wanneer het tijdstip van de
besturingsassistentie is ingesteld
op “Vroeg”, functioneert de
rijstrookassistent (LAS) en het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) niet totdat het systeem links
en rechts witte (gele) rijstrookstrepen
bespeurt. Wanneer het systeem witte
(gele) rijstrookstrepen enkel aan de linker
of rechterzijde bespeurt, functioneert het
systeem enkel bij een rijstrookafwijking
aan de zijde die bespeurd wordt.
De besturingsassistentie wordt
uitgevoerd zodat de auto om en
nabij het midden van de rijstrook
blijft rijden, echter, afhankelijk van
omstandigheden zoals bochten in
de weg, hellingsgraad, golvingen en
rijsnelheid, bestaat de kans dat het
systeem de auto niet bij het midden
van de rijstrook kan houden.
4–249
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
*Bepaalde modellen.
Bandenspanningcontrolesysteem *
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de voorgeschreven
bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te worden. Volg de
procedure en voer de initialisatie uit.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem op pagina 4-252 .
Het waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingsindicatie/waarschuwingslampjes op pagina 4-55 .
ABS wielsnelheidssensor