
569
Rijden met uw auto
Collision Warning (2ewaarschuwing)
• De waarschuwingsmelding verschijntin het LCD-display en de
waarschuwingsalarmen klinken.
• Het AEB-systeem regelt de remmen in beperkte mate om preventief de impact
van een aanrijding te beperken.
Emergency braking
(3ewaarschuwing)
• De waarschuwingsmelding verschijnt in het LCD-display en de
waarschuwingsalarmen klinken.
• Het AEB-systeem regelt de remmen in beperkte mate om preventief de impact
van een aanrijding te beperken.
- Net voor een aanrijding wordt deremregeling gemaximaliseerd.
Werking remsysteem
• In een noodsituatie bereidt het remsysteem zich voor op een directe
reactie zodra de bestuurder het
rempedaal intrapt.
• De AEB zorgt voor extra remvermogen voor een maximale remvertraging
zodra de bestuurder het rempedaal
intrapt.
• De regeling van het remsysteem wordt automatisch gedeactiveerd als de
bestuurder het rempedaal met veel
kracht intrapt of het stuurwiel sterk
verdraait.
• De regeling van het remsysteem wordt automatisch uitgeschakeld als de
risicofactoren verdwijnen.
ODM056083L
ODM056084L

Rijden met uw auto
70
5
Sensor voor het signaleren van
de afstand tot de voorligger
(radar voor) De sensor is bedoeld om een bepaalde
afstand tot de voorligger te bewaren.
Verontreinigingen zoals sneeuw en water
op de sensorlens hebben echter een
negatief effect op de sensorprestaties.
Hierdoor kan de AEB zelfs tijdelijk
uitgeschakeld worden. Houd de
sensorlens altijd schoon.Waarschuwingsmelding en
waarschuwingslampje
Als de behuizing of de lens van de
sensor verontreinigd is met sneeuw of
water, kan de werking van de AEB
tijdelijk worden onderbroken. In dat geval
wordt de bestuurder gewaarschuwd door
een waarschuwingsmelding. Dit duidt
niet op een storing in de AEB. Verwijder
de verontreiniging, zodat de AEB weer
werkt.
WAARSCHUWING
De regeling van het remsysteem
kan de auto niet volledig tot
stilstand brengen noch alle
aanrijdingen voorkomen. De
bestuurder blijft zelf
verantwoordelijk voor het veilig
rijden en het bedienen van de auto.
WAARSCHUWING
De AEB werkt op basis van de
risiconiveaus, zoals de afstand tot
de voorligger/passerende auto, de
snelheid van de voorligger/passerende auto en de bediening
van de auto door de bestuurder.
OPMERKING
De bestuurder moet altijd uiterst voorzichtig zijn tijdens het rijden,ook al zijn er geenwaarschuwingsmeldingen of
waarschuwingsalarmen.
ODM056096L
ODM056116

571
Rijden met uw auto
✽AANWIJZING
• Monteer geen accessoires, zoals een kentekenplaathouder of sticker, in de
buurt van de sensor. Vervang ook niet
zelf de bumper. Deze handelingen
kunnen de prestaties van de sensor
negatief beïnvloeden.
• Houd het sensor-/bumpergedeelte altijd schoon.
• Gebruik alleen zachte doeken voor het wassen van de auto. Spuit ook geen
water onder hoge druk op de sensor in
de bumper.
• Oefen geen onnodige kracht uit op het sensorgedeelte aan de voorzijde. Als
de sensor door externe krachten niet
meer in de juiste positie staat, werkt
het systeem mogelijk niet goed meer,
ook al wordt dat niet aangegeven door
een waarschuwingslampje of een
melding. In dat geval adviseren we u
de auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Gebruik alleen een originele
HYUNDAI-behuizing voor de sensor.
Breng zelf geen verf aan op de
behuizing van de sensor.Storing in het systeem
• Als de AEB niet goed werkt, gaat het waarschuwingslampje AEB ( )
branden en verschijnt er gedurende
enkele seconden een
waarschuwingsmelding. Nadat de
melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje ( )
branden. In dat geval adviseren we ude auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Als de AEB-waarschuwingsmelding wordt weergegeven, gaat mogelijk ook
het ESC-waarschuwingslampje
branden.
ODM046661L
WAARSCHUWING
• De AEB is een aanvullend systeem dat het gebruiksgemak
voor de bestuurder vergroot. De
bestuurder blijft zelf
verantwoordelijk voor het
bedienen van de auto. Vertrouw
niet blindelings op het AEB-
systeem. Bewaar altijd voldoende
afstand tot de voorligger, zodat ude auto veilig tot stilstand kunt
brengen en trap indien nodig hetrempedaal in om de rijsnelheid te
verlagen.
• De AEB geeft mogelijk waarschuwingsmeldingen en
waarschuwingsalarmen als dat
niet nodig is. Door beperkingen
aan de gevoeligheid van de
sensor kan het ook gebeuren dat
de AEB helemaal geen
waarschuwingsmeldingen en
waarschuwingsalarmen geeft.
(Vervolg)

573
Rijden met uw auto
- Rijden in bochten
De prestaties van de AEB nemen af bij
het rijden in een bocht. De AEB herkent
de voorligger mogelijk niet, ook al rijdt
het in dezelfde rijstrook. De AEB kan
onnodig een waarschuwingsmelding of
waarschuwingsalarm geven of helemaal
geen waarschuwingsmelding of
waarschuwingsalarm geven. Let bij het
rijden in een bocht extra goed op en trapindien nodig het rempedaal in.Bij het rijden in een bocht signaleert de
AEB mogelijk het voertuig op de andere
rijbaan. Let extra goed op en trap indien
nodig het rempedaal in. Of trap het
gaspedaal in om de rijsnelheid constant
te houden. Kijk voor uw eigen veiligheidaltijd goed om u heen.
- Rijden op een helling
De prestaties van de AEB nemen af bij
het op- of afrijden van een helling omdat
het systeem een voorligger op dezelfde
rijstrook mogelijk niet signaleert. De AEB
kan onnodig een waarschuwingsmelding
of waarschuwingsalarm geven of
helemaal geen waarschuwingsmelding
of waarschuwingsalarm geven. Als de
AEB na de top plotseling een voorligger
signaleert, kan er sterk gedecelereerd
worden. Kijk altijd voor u tijdens het op-
of afrijden van een helling en trap indiennodig het rempedaal in.
OUM054040LOUM054041LODM055052

Rijden met uw auto
102
5
Eerste waarschuwing
Als er een auto wordt gedetecteerd
binnen de grenzen die door het systeemzijn gesteld, zal er een
waarschuwingslampje gaan branden in
de buitenspiegel. Als het gesignaleerde
voertuig zich niet in het
waarschuwingsbereik bevindt, verdwijnt
de waarschuwing overeenkomstig de
rijomstandigheden. Tweede waarschuwing
De tweede waarschuwing wordt
geactiveerd als:
1. De eerste waarschuwing is gegeven.
2. De richtingaanwijzer knippert om aan
te geven dat er van rijstrook wordt
gewisseld.
Als de tweede waarschuwing wordt
gegeven, zal er een
waarschuwingslampje gaan knipperen in
de buitenspiegel en zal een alarm tehoren zijn.
Als u de richtingaanwijzer uitzet, stopt de
tweede waarschuwing. De tweede waarschuwing wordt mogelijk
geactiveerd.
• Inschakelen van het alarm:
Ga naar de modus
Gebruikersinstellingen →Selecteer
BSD op het LCD-display.
• Uitschakelen van het alarm: Ga naar de modus
Gebruikersinstellingen →Deselecteer
BSD op het LCD-display.
✽AANWIJZING
De alarmfunctie helpt de bestuurder te
waarschuwen. Deactiveer deze functie
alleen als dat noodzakelijk is.ODM056130
■ Links
■ Rechts
ONC055010
■ Links
■ Rechts

Rijden met uw auto
110
5
Waarschuwingslampje
Als het waarschuwingslampje LDWS
FAIL (geel) gaat branden, werkt het
LDWS niet op de juiste manier. Als dit
gebeurt adviseren we u het systeem telaten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer. Het LDWS werkt niet wanneer:
• De bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijstrook te
veranderen. Als echter de
alarmknipperlichten in werking zijn,
werkt het LDWS op de normale
manier.
• De ruitenwisserschakelaar in de hoogste stand staat als gevolg van
zware regenval.
• De auto op de rijstrookmarkering rijdt.
✽AANWIJZING
Om van rijstrook te veranderen, bedient
u de richtingaanwijzerschakelaar en
vervolgens verandert u van rijstrook.
Het LDWS waarschuwt u mogelijk
niet, zelfs als de auto de rijstrook
verlaat of waarschuwt u, zelfs als
de auto de rijstrook niet verlaat,wanneer:
• De rijstrook als gevolg van sneeuw, regen, verkleuring, een plas of andere
oorzaken niet zichtbaar is.
• De helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert zoals bij het
inrijden of uitrijden van een tunnel.
• De koplampen zelfs in het donker, in een tunnel of in een slecht verlichte
omgeving niet ingeschakeld worden.
• De kleur van de rijstrookmarkering lastig te onderscheiden is ten opzichte
van het wegdek.
• U rijdt op een steile helling of in een bocht.
• Licht (bijvoorbeeld straatverlichting, zonlicht of de koplampen van
tegemoetkomend verkeer) door water
op de weg wordt gereflecteerd.
• De lens of de voorruit is vervuild.
• De sensor de rijstrook niet kan waarnemen als gevolg van mist of
zware regen- of sneeuwval.
• De temperatuur van de omgeving rond de binnenspiegel hoog is als gevolg
van direct zonlicht.
ODM046750L

5 129
Rijden met uw auto
Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de kettingen
de aanwijzingen van de fabrikant en trek
de kettingen zo strak mogelijk aan. Matig
uw snelheid als u met sneeuwkettingen
rijdt. Als u de kettingen tegen de
carrosserie of het chassis hoort slaan,
stop dan meteen en trek de kettingen
aan. Als ze daarna nog tegen de autoslaan, matig uw snelheid dan totdat dit
niet meer gebeurt. Verwijder de kettingen
zodra u weer op een schone weg rijdt.Gebruik hoogwaardige
ethyleenglycol koelvloeistof
Uw auto wordt afgeleverd met een
koelsysteem dat gevuld is met
hoogwaardige ethyleenglycol koelvloei-
stof. Alleen dit type koelvloeistof helpt
corrosie in het koelsysteem te
voorkomen, smeert de waterpomp
afdoende en voorkomt bevriezing van
het koelsysteem. Vervang de
koelvloeistof periodiek en vul het op de
juiste manier bij. Zie hiervoor hetonderhoudsschema.
Laat voor de winter controleren of de
koelvloeistof voldoende bescherming
tegen bevriezing biedt voor de te
verwachten winterse temperaturen.
Controleer de accu en de accukabels
In de winter krijgt de accu het extra
zwaar. Controleer de accu en de
accukabels en -klemmen visueel zoals
beschreven staat in hoofdstuk 7.
We adviseren u de ladingstoestand van de accu te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
- Sneeuwkettingen
• Het rijgedrag van de auto kan door het gebruik van kettingen
negatief beïnvloed worden.
• Rijd nooit sneller dan 30 km/h of sneller dan de door de fabrikant
aanbevolen snelheid. Houd de
laagste snelheid aan.
• Rijd voorzichtig en vermijd oneffenheden, gaten, scherpe
bochten en andere situaties
waardoor de auto plotseling zoukunnen uitveren.
• Vermijd het maken van scherpe bochten en het remmen met
geblokkeerde wielen.
OPMERKING
• Kettingen die een verkeerde maat
hebben of niet goed gemonteerdzijn, kunnen de remleidingen,
wielophanging, carrosserie, envelgen van uw auto beschadigen.
• Stop onmiddellijk en span de kettingen aan zodra u ze tegen deauto hoort tikken.
WAARSCHUWING
- Monteren van
sneeuwkettingen
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats
indien mogelijk een
gevarendriehoek achter de auto.Zet de transmissie in stand P
(Parkeren), activeer de parkeerrem
en zet de motor af alvorens de
sneeuwkettingen te monteren.

5 131
Rijden met uw auto
Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde vande auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en
ijs zich ophopen onder de schermen en
de bewegingen van de stuurinrichting
belemmeren. Controleer regelmatig of de
onderdelen van de stuurinrichting vrij
kunnen bewegen als u in omstandig-
heden rijdt waarin opeenhoping van
sneeuw of ijs het geval zou kunnen zijn Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandig-
heden waaronder u rijdt, kan het nodig
zijn de juiste voorzorgsmaatregelen te
treffen en bepaalde zaken mee te
nemen. Onder deze zaken vallen
bijvoorbeeld sneeuwkettingen, een
sleepkabel of -ketting, een zaklantaarn,
een alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.Plaats geen voorwerpen of materialen in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of
materialen die koeling van de motor
verhinderen, in de motorruimte, kan een
storing of verbranding veroorzaken. De
fabrikant is niet verantwoordelijk voor de
schade veroorzaakt door een dergelijkeplaatsing.