DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd
in de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N
zetten en de handrem aantrekken.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45
seconden een
waarschuwingsmelding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de
stand
P; de melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
Storing
Handmatig schakelen
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit
op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P , of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de
transmissie niet.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
F
S
electeer de stand M om sequentieel
te
schakelen tussen de vier versnellingen.
F
D
uw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
F
T
rek de selectiehendel naar het symbool
-
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee standen in).
D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de
stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te
zetten.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Als u langere tijd stilstaat met
draaiende motor (files...), kunt
u, om brandstof te besparen, de
selectiehendel in de stand N zetten en
de handrem aantrekken.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45
seconden een
waarschuwingsmelding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand
P ; de melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist. De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehendel
geforceerd in de stand P of een
andere stand zet.
F
S
electeer de stand M om sequentieel
te
schakelen tussen de zes versnellingen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug te
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Handmatig schakelen
D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
wordt automatisch de eerste versnelling
ingeschakeld.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten. Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
Storing
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit
op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P
, of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de
transmissie niet.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de
door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient
minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te
trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten
van het contact opgeslagen in het geheugen.
Snelheidsbegrenzer
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A .
1.
K
nop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.
T
oets voor het verlagen van de
ingestelde snelheid
3.
T
oets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid
4.
T
oets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Stuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
S
nelheidsbegrenzer A AN/UIT
6.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
Weergave op het display
125
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
F
S
tel de snelheid in door op de toets 2 of
3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
F
U
itschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets
4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1 i n de stand "0": de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40
km/h dient te bedragen en:
-
de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of automatische
transmissie,
- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak moet stand A zijn geselecteerd en bij een
automatische transmissie moet stand D zijn
geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van de
dynamische stabiliteitsregeling.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde
snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de
ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los
te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen. De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid4. Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsregelaar AAN/UIT
6.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
Weergave op het display
127
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Programmeren
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of
3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1
km = kort indrukken,
-
+
/- 5
km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5
km = ingedrukt houden.
F
U
itschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Rijden
129
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp vóór*Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden en/of wordt
er een bericht op het display weergegeven,
in combinatie met een geluidssignaal (korte
pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
* Volgens uitvoering.
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
U kunt de functie in- of uitschakelen via het
configuratie- of instellingenmenu van de auto.
De status van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Rijden
137
DS3_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Handbediende follow me
home-verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
Als de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of als het wissen is gestopt, gaat
deze verlichting automatisch uit en gaat de
dagrijverlichting branden.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO" . Het
inschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen van de
functie wordt bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zicht