
131
Brandstof voor 
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen 
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de 
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en 
verkrijgbaar zijn bij tankstations.Benzine die voldoet aan de norm 
EN228 en is gemengd met een 
biobrandstof die voldoet aan de norm 
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen 
aan de norm B715001 mogen worden 
gebruikt.
Brandstof voor 
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor 
biobrandstoffen die aan de huidige en 
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en 
die aan de pomp getankt kunnen worden: Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) 
is nadrukkelijk verboden (kans op schade 
aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven 
die voldoen aan de norm B715000 is 
toegestaan.
De brandstof B20 of B30 die voldoet 
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt 
voor de dieselmotor van uw auto. Maar 
als deze brandstof, ook al is het slechts 
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de 
bijzondere onderhoudsvoorschriften 
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt 
worden nageleefd. Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN16734 gemengd met biobrandstof 
die voldoet aan de richtlijn EN14214 
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet 
aan de richtlijn EN15940 gemengd met 
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn 
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN590 gemengd met biobrandstof die 
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met 
een gehalte aan methyl-estervetzuren 
van 0 tot 7%),
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor 
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een 
specifieke brandstofsoort te gebruiken 
(specifiek octaangetal, specifieke commerciële 
benaming enz.) om de goede werking van de 
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw 
dealer.
Compatibiliteit van 
brandstoffen
Diesel bij lage 
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan 
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en 
storingen in het brandstofsysteem van uw 
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het 
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank 
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur 
lager dan -15   °C moeilijk aanslaat, laat dan 
de auto even in een garage of ver warmde 
werkplaats staan.
7 
Praktische informatie  

136
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren 
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag 
van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van 
sneeuwkettingen worden voorzien. 
Een noodreservewiel mag niet worden 
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende 
regelgeving over het gebruik van 
sneeuwkettingen en de maximaal 
toegestane snelheid.Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet  monteren, zet de auto dan langs de kant 
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
 
T
 rek de handrem aan en plaats eventueel 
wielblokken voor of achter de wielen om te 
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
 
M
 onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij 
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
 
R
 ijd voorzichtig weg en rij even met een 
snelheid van maximaal 50
  km/h.
F
 
Z
 et de auto stil en controleer of de 
kettingen correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek 
het monteren van de sneeuwkettingen te 
oefenen; doe dit op een vlakke en droge 
ondergrond. Rijd niet met sneeuwkettingen op een 
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan 
de banden en het wegdek te voorkomen. 
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen 
velgen, controleer dan of de ketting en de 
bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn 
voor het type velg van uw auto: Maat van de af 
fabriek gemonteerde  banden Maximale afmeting 
van de schakels
185/65 R15 9 mm
195/55 R16
Neem voor meer informatie over 
sneeuwkettingen contact op met het 
CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Praktische informatie  

137
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van 
de auto aan om het ontladen van de accu te 
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de 
laadtoestand van de accu enkele functies 
(airconditioning, achterruitverwarming, ...) 
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch 
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de 
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale 
gebruiksduur van een aantal functies om te 
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal 
elektrische functies zoals het audio- en 
communicatiesysteem, de ruitenwissers, de 
dimlichten, de plafonniers enzovoort nog in 
totaal maximaal 30 minuten gebruiken.Inschakelen van de eco-mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding 
op het display aan dat de eco-mode is 
ingeschakeld en worden de actieve functies in 
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt 
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan 
het gesprek nog ongeveer 10 minuten worden 
voortgezet met de handsfree set van het 
audiosysteem.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer 
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
F 
S
 tart om de functies direct weer te kunnen 
gebruiken de motor en laat deze minstens 
vijf minuten draaien.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet 
gestart worden (zie de desbetreffende 
rubriek).
7 
Praktische informatie  

143
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de 
koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Niveaus controleren
Motorolieniveau
Om een betrouwbare meting te garanderen moet de auto op een vlakke ondergrond staan en moet de motor ten minste 30  minuten niet hebben gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee 
onderhoudsbeurten door olie moet 
bijvullen. 
CITROËN adviseert u om elke 
5.000
 
km het olieniveau te controleren en, 
indien nodig, olie bij te vullen. Dit niveau kan worden gecontroleerd 
met de oliepeilstok onder de 
motorkap. Bekijk de afbeelding van 
de motorruimte voor de locatie van 
de peilstok.
Controle met de peilstok
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over en in het bijzonder de 
plaats van de oliepeilstok.
F
 
T
 rek aan het gekleurde uiteinde om de 
oliepeilstok volledig uit de schacht te 
trekken.
F
 
V
 eeg de peilstok af met een schone, niet 
pluizende doek.
F
 
S
 teek de oliepeilstok weer volledig in 
de schacht en trek hem er weer uit om 
het oliepeil te controleren: het oliepeil is 
correct als het tussen de merktekens A 
en B ligt. Als u ziet dat het peil boven het merkteken A 
of onder het merkteken B ligt, star t dan de 
motor niet
.
-
 
A
 ls het oliepeil boven het 
merkteken MAXI  (A) ligt 
(kans op motorschade), 
neem dan contact op met 
het 
CITROËN-netwerk of 
met een gekwalificeerde 
werkplaats.
-
 
A
ls het oliepeil lager 
is dan het merkteken 
MINI  (B), vul dan altijd 
motorolie bij.
7 
Praktische informatie  

151
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
 
R
 ol de elektrische kabel, die onder de 
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Als na 5 tot 7 minuten de bandenspanning 
van 2 bar niet is bereikt, is de band niet 
te repareren met de bandenreparatieset; 
neem contact op met het 
CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats 
om u verder te helpen. F
 
Z
 et de schakelaar in de stand "
O".
F  
V
 erwijder de set.
F
 
S
luit de stekker van de compressor aan op 
de 12V-aansluiting van de auto.
F
 
Z
et het contact aan.
F 
M
 aak direct een rit van ongeveer vijf 
kilometer met matige snelheid (tussen 
20   en 60   km/h), zodat het afdichtmiddel het 
lek kan dichten.
F  
Z
 et de auto stil en controleer de reparatie 
en de bandenspanning met de set.
F
 
A
ctiveer de compressor door de 
schakelaar in de stand " l" te zetten tot de 
bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het 
afdichtmiddel wordt onder druk in de band 
gespoten; maak de slang niet los van het 
ventiel tijdens deze handeling (kans op 
terugslag).
8 
Storingen verhelpen  

185
Instellen van de 
geluidsweergave: klank, hoge 
tonen, bassen, loudness, 
geluidsverdeling, balans links/
rechts, balans voor/achter, 
automatische volumeregeling.
Selecteren van de weergave 
op het scherm:
Volledig scherm: Audio (of 
telefoon als er een gesprek 
gaande is)/
In een venster: Audio (of 
telefoon als er een gesprek 
gaande is)/ – Tijd of 
Boordcomputer.
Lang indrukken: scherm uit 
(DARK).
Selecteren van het golfbereik 
AM/FM.
Stuurkolomschakelaars
Radio: automatisch zoeken naar 
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het 
vorige nummer.
CD/USB: ingedrukt houden: 
terugspoelen.
Een item in de lijst overslaan.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Langer dan 2 seconden indrukken: 
toegang tot het telefoonmenu.
Radio: automatisch zoeken naar 
zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het 
volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: 
versneld vooruitspoelen.
Een item in de lijst overslaan.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.Mute: geluid onderbreken door 
gelijktijdig indrukken van de 
volumetoetsen.
Radio: selecteren van vorige/
volgende voorkeuzezender.
USB: selecteren van het genre/de 
artiest /de map uit de lijst, afhankelijk 
van de indeling.
Selecteren van het vorige/volgende 
item van een menu.
. 
A U D I O  e n  D ATA C O M M U N I C AT I E  

186
Hoofdmenu
Display C
"Multimedia ": Parameters media, 
Radio-instellingen.
" Telefoon ": Bellen, Beheer index, 
Beheer telefoon, Gespr. beëindigen.
" Boordcomputer ": Logboek 
waarschuw..
" Bluetooth-verbinding ": Beheer 
aansluitingen, Extern apparaat 
zoeken.
" Persoonlijke instelling – 
configuratie ": Parameters van 
de auto definiëren, Taalkeuze, 
Configuratie beeldscherm, Keuze 
van eenheden, Datum en tijd 
instellen.
Audio
Radio
Selecteren van een radiozender
Er kunnen storingen in de ontvangst 
optreden door obstakels in de 
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, 
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal 
verschijnsel en heeft niets te maken met 
een storing in het audiosysteem.
Druk herhaalde malen op de 
toets SRC/TEL  om de radio 
te selecteren.
Druk op BAND  om het 
golfbereik te selecteren. Druk op LIST
 om de lijst 
met opgeslagen zenders in 
alfabetische volgorde weer 
te geven.
Draai de rolknop om 
de gewenste zender te 
selecteren en druk erop om 
te bevestigen.
Druk een keer om naar de 
volgende of vorige letter te 
gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, 
K, ...).
Houd LIST  even ingedrukt 
om een nieuwe lijst met 
voorkeuzezenders te maken; 
de radio-ontvangst wordt dan 
tijdelijk onderbroken. 
A U D I O  e n  D ATA C O M M U N I C AT I E  

189
Om een gebrande CDR of CDRW te 
kunnen afspelen moet bij het branden 
bij voorkeur de standaard ISO 9660 
niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard 
is gebrand, kan deze mogelijk niet 
correct worden afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde 
standaard voor het branden en 
selecteer bij het branden altijd de 
laagste snelheid (maximaal 4x) voor 
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie- CD altijd de 
standaard Joliet.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten 
die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op 
de USB-poort. Hierdoor zou namelijk de audio-
installatie beschadigd kunnen raken.
Een MP3-CD afspelenPlaats een MP3 - CD in de 
speler of sluit een USB-
apparaat rechtstreeks of 
met een kabeltje aan op 
de USB-aansluiting.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk 
geheugen). Dit kost enkele seconden tot 
enkele minuten.
Elke keer als het contact wordt aangezet 
en als er een nieuwe verbinding via de 
USB-stick wordt gemaakt, worden de 
afspeellijsten bijgewerkt.
Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; 
hoe lang dit duurt is afhankelijk van de 
capaciteit van de USB-stick.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die 
geformatteerd zijn naar FAT32 (File 
Allocation Table).De eerste keer dat er 
verbinding wordt gemaakt, 
wordt voorgesteld om een 
indeling per map te maken. 
Als er later opnieuw verbinding 
wordt gemaakt, blijft de 
bestaande indeling behouden.
Als er al een CD in het 
apparaat zit of een USB-
stick is aangesloten die u 
wilt beluisteren, druk dan 
herhaalde malen op SRC/TEL
 
en selecteer " CD" of " USB ".
Druk op een van de toetsen 
om het vorige of volgende 
nummer te selecteren.
Draai de rolknop om de 
vorige of volgende map te 
selecteren.
. 
A U D I O  e n  D ATA C O M M U N I C AT I E