
97
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
u kunt kiezen uit verschillende
standen :
Normaal (ESC)
ESC OFF Sneeuw
In deze stand past het
systeem bij het wegrijden
de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk
voorwiel op dat moment heeft.
tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig
dat de beschikbare grip ef
fectief
wordt gebruikt voor een maximale
acceleratie.
Off road
(modder, vochtig gras, ...)
In deze stand wordt bij
het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de
modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer
grip krijgt.
e
r wordt zo veel mogelijk koppel
naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
tijdens het optrekken verdeelt het
systeem de wielslip zodanig dat de
handelingen van de bestuurder zo veel
mogelijk ef
fect hebben.
Zand
In deze stand is het
gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
omdat anders de kans bestaat dat de
auto vast komt te zitten in het terrein.
Deze stand is de normale
stand voor situaties
waarin weinig wielslip
optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
e
lke keer als u het contact afzet,
wordt het
esc
automatisch weer
ingeschakeld.
Deze stand is alleen geschikt
voor het wegrijden en bij lage
snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk
bij snelheden tot 50
km/h.
Veiligheid tijdens het rijden
VeILIGHeID
5

98
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
ACTIVE CITy BRAkE
Active city brake is een rijhulpfunctie
die beoogt een frontale aanrijding te
voorkomen of de snelheid van een
frontale aanrijding te verminderen
wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende
intrappen van het rempedaal).
Dit systeem is ontwikkeld om de
veilig
heid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het
verkeer in de gaten blijven houden
en de afstand tot en de snelheid
van andere weggebruikers blijven
inschatten.
Active
c ity b rake is slechts een
hulpsysteem; de bestuurder moet altijd
attent blijven.
b
ekijk de lasersensor nooit
met een optisch instrument
(vergrootglas, microscoop enz.)
op een afstand van minder dan
10
cm: kans op oogletsel.Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een
lasersensor boven aan de voorruit
voertuigen die in dezelfde richting
rijden of die vóór de auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto
automatisch af om een aanrijding met
de voorligger te voorkomen.Dit automatische noodremsysteem
remt later af dan de bestuurder
normaal gesproken zou doen. Het
systeem grijpt dus alleen in als de
kans op een aanrijding groot is.
Voorwaarden voor activering
Active city brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
●
het contact is aangezet,
●
de auto rijdt vooruit,
●
de snelheid ligt tussen ongeveer
5
en 30 km/h,
●
de remhulpsystemen (ABS, EBD,
BAS) zijn niet defect,
●
de stabiliteitscontrolesystemen
(ASR, CDS) zijn niet uitgeschakeld
of defect,
●
de auto maakt geen scherpe bocht,
●
het systeem is de laatste
10
seconden niet in werking
getreden.
Veiligheid tijdens het rijden

99
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
Werking
Als uw auto te dicht bij de voorligger
komt of de voorligger te snel nadert,
remt het systeem automatisch om een
aanrijding te voorkomen.
u
wordt dan door de weergave van
een melding gewaarschuwd.
De remlichten van uw auto gaan
branden om andere weggebruikers te
waarschuwen.
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil
tussen uw auto en de voorligger niet
groter is dan 15
km/h.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen
of de kracht van de botsing te
beperken door de auto af te remmen.
Het automatische noodremsysteem
kan de auto volledig tot stilstand
brengen als dit nodig is.
In dat geval blijven de remmen
enige tijd (ongeveer 1,5
seconde)
geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De
bestuurder kan in die tijd de controle
over de auto overnemen en het
rempedaal intrappen. Het ingrijpen van het systeem
kan ook tot gevolg hebben
dat de motor afslaat, behalve
als de bestuurder tijdens het
automatische remmen snel
genoeg het koppelingspedaal
intrapt.
tijdens het automatische remmen
kan de bestuurder zelf, door het
rempedaal stevig in te trappen,
altijd proberen harder te remmen dan
het noodremsysteem.
n
a een aanrijding wordt
het systeem automatisch
uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer.
Ga naar het
c I tro Ë n -netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem weer gebruiksklaar te laten
maken.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts
stilstaande voertuigen of voertuigen die
in dezelfde richting rijden.
Het detecteert geen kleine
voertuigen (fietsen, motorfietsen),
voetgangers of dieren en ook
geen stilstaande voorwerpen die
niet reflecteren.
Het systeem treedt niet in werking of
wordt uitgeschakeld als de bestuurder:
-
het gaspedaal diep intrapt
-
of een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).
o
nder zeer slechte
weersomstandigheden (zware
regenval, sneeuw, mist,
hagel
enz.) neemt de remweg toe
waardoor het systeem minder efficiënt
een aanrijding kan voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat nooit sneeuw op de motorkap
liggen, voorwerpen boven de
motorkap uitkomen of voorwerpen
op het dak naar voren uitsteken: ze
zouden in het gezichtsveld van de
sensor kunnen komen en de detectie
van voertuigen kunnen hinderen.
Veiligheid tijdens het rijden
VeILIGHeID
5

100
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
Uitschakelen
Het systeem kan worden uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Dit menu kan bij aangezet contact
worden geopend.
De status van het systeem wordt bij het
afzetten van het contact opgeslagen.Als het systeem is uitgeschakeld,
wordt elke keer dat de auto
wordt gebruikt, een melding
weergegeven om aan te geven dat
het systeem is uitgeschakeld. Met het monochrome display C
F
Druk op de toets
MENU om het
hoofdmenu te openen.
F
s electeer "Personalisatie-
Configuratie".
F
s electeer "Parameters auto
bepalen".
F
s electeer "Rijhulpsysteem".
F
s electeer "Automatisch
noodremsysteem: OFF" of
"Automatisch noodremsysteem:
ON".
F
Druk op de toetsen "
7" of "8" om
het vakje aan of uit te vinken en zo
het systeem in of uit te schakelen.
F
Druk op de toetsen "
5" of "6",
vervolgens op de toets O
k om
het vakje "O
k " te selecteren en
bevestig of druk op de toets Terug
om de handeling af te breken. Met het touchscreen
F
Druk op de toets " MENU".
F s electeer het menu " Rijden ".
F
s electeer op de secundaire pagina
" Configuratie auto ".
F
s electeer het tabblad "
Rijhulpsysteem ".
F
V
ink het vakje " Automatische
noodremassistentie " aan of
uit om het systeem in of uit te
schakelen.
F
b evestig uw keuze.
Veiligheid tijdens het rijden

101
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor
kan worden gehinderd door vuil
op de voorruit of door het beslaan
van de voorruit. In dat geval wordt
een melding weergegeven om u te
waarschuwen.
s
chakel de voorruitontwaseming in en
reinig de voorruit ter hoogte van de
sensor regelmatig.
Plak of bevestig geen voorwerpen
op de voorruit vóór de sensor. Storing van het systeem
b
ij een storing van het systeem wordt
u door een geluidssignaal en de
weergave van de melding "Storing
automatisch noodremsysteem"
gewaarschuwd.
Laat het systeem controleren door
het
c I tro Ë n -netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact
op met het
c I tro Ë n -netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats
om de voorruit te laten vervangen.
Verwijder de sensor niet, stel de
sensor niet af en test de sensor
niet.
W
erkzaamheden aan de sensor
mogen alleen door het
c I tro Ë n -
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
b
ij het trekken van een aanhanger
of als uw auto wordt gesleept,
moet het systeem worden
uitgeschakeld.
Veiligheid tijdens het rijden
VeILIGHeID
5

102
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag
(veilig
heidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
Vastmaken
trek aan de gordel en steek de gesp in
de gordelsluiting.
trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.
Verklikkerlampje(s) niet-
vastgemaakte veiligheidsgordel
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te
laten aansluiten (zoals wasknijpers,
klemmen, veiligheidsspelden, ...).
c
ontroleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
c
ontroleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is
opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct
stevig tegen het lichaam van de
inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrijding,
een noodstop of het over de kop slaan
van de auto.
Losmaken
Druk op de rode knop.
Als een inzittende voorin
zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt, gaat bij
het starten van de motor dit
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veiligheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats van de voorbank is niet in
hoogte verstelbaar.
Veiligheidsgordels

103
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
De veiligheidsgordels met
pyrotechnische gordelspanners werken
alleen als het contact aan staat.
u
kunt de gordel losmaken door de
rode knop op de gesphouder in te
drukken. Geleid de gordel tijdens het
oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag
branden.
r aadpleeg het c I tro Ë n -
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Voorschriften voor kinderen:
-
maak voor kinderen tot 12
jaar of
kleiner dan 1,50
m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
-
laat nooit een kind op schoot
zitten tijdens het rijden. De
veilig
heidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
r
aadpleeg voor meer informatie
over kinderzitjes in rubriek 5
het
gedeelte "
k inderen in de auto".
r
einig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
c
I tro Ë n -netwerk.
o
m aan de wettelijke
veiligheidsvoorschriften te
blijven voldoen is het raadzaam
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels door het
c I tro Ë n -
netwerk te laten uitvoeren.
Laat de veiligheidsgordels van
uw auto regelmatig (ook na een
kleine aanrijding) controleren door
het
c I tro Ë n -netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: de gordels
mogen geen slijtagesporen en scheuren
vertonen en er mogen geen wijzigingen
aan de gordels zijn aangebracht.Veiligheidsgordels van de
zitplaatsen vóór
De zitplaatsen vóór zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners en
spankrachtbegrenzers.
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats van de voorbank is niet
voorzien van een pyrotechnische
gordelspanner.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
moet worden voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,
-
dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door worden
geleid.
c
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
VeILIGHeID
5
Veiligheidsgordels

104
BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015BERLINGO-2-VU_NL_CHAP05_SECURITE_ED01-2015
AIRBAGS
Algemene informatie
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
-
bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk
opgeblazen
en zorgen voor een betere
bescherming van de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd, -
bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren,
en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airbags niet in werking. De
veilig
heidsgordels zorgen in deze
situaties voor uw bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.
Airbags