154Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐ haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelampen U en m 3 102.
Inschakelen
m indrukken; controlelamp U licht
groen op instrumentengroep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt nu opgeslagen en
gehandhaafd en het gaspedaal kan
worden losgelaten.
Rijden en bediening155Controlelampje m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
een bijbehorend bericht verschijnt in
het driver information center.
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. De opgeslagen snelheid
knippert op de instrumentengroep.
Na het loslaten van het gaspedaal
wordt opnieuw de opgeslagen snel‐
heid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
de ontsteking wordt uitgeschakeld.
Snelheid verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verhoogd door <
ingedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met < opslaan.Snelheid verlagen
Na het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verlaagd door ] inge‐
drukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Uitschakelen
§ indrukken: cruisecontrol wordt
gedeactiveerd en de groene contro‐
lelamp U dooft op het instrumenten‐
paneel.
Automatisch uitschakelen:
● rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● keuzehendel in N
● het motortoerental is zeer laag of
zeer hoog
De snelheid wordt opgeslagen en een
bijbehorend bericht verschijnt in het driver information center.
Opnieuw activeren
R bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel
hoger dan de huidige snelheid is, trekt de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Als u op < drukt, wordt de cruise
control-functie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
156Rijden en bedieningOpgeslagen snelheid wissenm indrukken: groene controlelampen
U en m doven in de instrumenten‐
groep.
Snelheidsbegrenzer
cruisecontrol
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.
Inschakelen
U indrukken; controlelamp U licht
geel op in de instrumentengroep.
De functie snelheidsbegrenzer cruise control staat nu in de standby-stand
en er verschijnt een bijbehorende
melding Driver Information Center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan
behalve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan
worden gehandhaafd, bijv. op een
steile afdaling, knippert de maximum‐
snelheid op het Driver Information
Center 3 102, vergezeld van een
geluidssignaal.
Snelheidslimiet verhogen
De snelheidslimiet kan gestaag of in
kleine stapjes worden verhoogd door
< ingedrukt te houden of er steeds op
te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
De snelheidslimiet kan gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd
door ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door het weer‐
standspunt heen in te trappen. De
snelheidslimiet knippert tijdens deze
periode op het Driver Information
Center 3 102, vergezeld van een
geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Let op
Als in auto's, uitgerust met een snel‐ heidsbegrenzer, het gaspedaal
helemaal wordt ingetrapt, kan de ingestelde maximumsnelheid niet
worden overschreden. Snelheidsbe‐ grenzer 3 157.
Uitschakelen
§ indrukken; snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en normaal
rijden is mogelijk.
Rijden en bediening157De maximumsnelheid wordt opgesla‐
gen en een bijbehorend bericht
verschijnt in het driver information
center.
Opnieuw activeren
R indrukken; de snelheidsbegrenzer‐
functie wordt opnieuw geactiveerd.
Als u op < drukt, wordt de snelheids‐
begrenzerfunctie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
Snelheidslimiet wissen
Druk op U; gele controlelamp U
dooft op de instrumentengroep.Snelheidsbegrenzer
Maximumsnelheidsbegrenzer
Conform lokale of landelijke wetge‐
ving is de auto wellicht uitgerust met
een vaste maximumsnelheidsbe‐
grenzer die niet kan worden uitge‐
schakeld.
Indien aanwezig, zit er een waarschu‐
wingslabel met daarop de vaste maxi‐
mumsnelheid (90 tot 130 km/u) op het instrumentenbord.
Om fysieke redenen kan de auto
bergafwaarts de maximumsnelheid
eventueel overschrijden.
Er klinkt gedurende tien seconden
elke 40 seconden een waarschu‐
wingszoemer bij kort overschrijden
van de ingestelde snelheid.
Auto ook uitgerust met snelheidsbe‐
grenzer cruise control: de maximum‐
snelheid kan niet worden overschre‐
den door het gaspedaal stevig tot
voorbij het weerstandspunt in te trap‐
pen.
Snelheidsbegrenzer cruise control
3 154.
Parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De Park Pilot vereenvoudigt het
achteruit inparkeren door de afstand
tussen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten.
231Auto reinigen.............................. 204
Auto slepen ................................ 202
Auto stallen ......................... 168, 174
Autostop ............................. 135, 137
Auto wassen ............................... 204
B
Bagageruimte ........................ 35, 78
Bagageruimte-afdekking .............79
Bagageruimteverlichting .............114
Bak op instrumentenbord .............73
Banden ...................................... 189
Banden- en wielmaat, verwisselen ............................. 193
Bandenreparatieset ...................194
Bandenspanning .......................190
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ................................ 100, 191
Bandenspanningswaarden ........225
Banden verwisselen ...................197
Bedieningselementen telefoon .....85
Bedieningsorganen ......................85
Bekerhouders .............................. 75
Bekleding .................................... 206
Beladingsinformatie .....................82
Beslagen lampglazen ................113
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 154
Beveiliging van de auto ................37
Binnenspiegels ............................. 42Binnenverlichting ...............113, 183
BlueInjection ............................... 142
Bochtlicht .................................... 111
Bolle vorm .................................... 40
Boordgereedschap .............188, 202
Boordinformatie .........................103
Brandstofbesparingsmodus ........101
Brandstofblokkeersysteem .........136
Brandstofmeter ............................ 92
Brandstoftank ............................. 224
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 164
Brandstofverbruikcijfer ........103, 105
Brandstofverbruikmeter ................93
Brandstof voor dieselmotoren ...162
Buitenspiegels .............................. 40
Buitentemperatuur .......................87
Buitenverlichting .........................109
Bijrijdersbank ................................ 76
C
Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................25
Claxon ................................... 14, 85
Compact reservewiel ..................199
Conformiteitsverklaring ...............226
Contactslotstanden ....................133
Controlelampen ......................91, 94
Controle over de auto ................132
Controles .................................... 169
Cruise control ....................102, 154D
Dagrijlicht ............................ 110, 111
Dagteller ...................................... 91
Dakbelasting ................................. 82
Dakdrager .................................... 82
Dashboard .................................... 10
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
DEF ............................................ 142
De functie Meer tractie .......151, 152
Derde remlicht ........................... 180
Diefstalalarmsysteem ..................38
Diefstalvergrendeling ....................25
Dieselbrandstoffilter ...................176
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 176
Dieseluitlaatvloeistof ...................142
Dimlicht of grootlicht ...........109, 110
Documentenbak ........................... 75
DPF (Diesel Particle Filter, roetfilter) .................................. 141
Draairichtingsgebonden banden ............................ 189, 199
Driepuntsgordel ........................... 56
Driver Information Center ...........102
Dubbele cabine ............................ 76
E
Economisch rijden ......................131
ecoScoring.................................. 105