Page 15 of 313
Kort en bondig13Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 136.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen of automatisch
wissen met regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwisser 3 81, wisserblad
vervangen 3 244.
Page 32 of 313

30Sleutels, portieren en ruiten● Handzender of elektronischesleutel: rechtstreeks door e twee
keer binnen vijf seconden in te
drukken.
● Elektronisch sleutelsysteem met ingeschakelde passieve vergren‐deling: werkt kort na passieve
vergrendeling.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewakingSchakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasone
tonen of bewegingen het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op o. De led in de knop
o brandt maximaal
tien minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt in het
Driver Information Center.Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:
LED aan:test, inschakel‐
vertragingLED knippert snel:portieren,
achterklep of
motorkap niet
goed dicht,
eventuele
systeemstoring
Page 37 of 313

Sleutels, portieren en ruiten35Ruiten
Voorruit Voorruitstickers
Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld
tolvignetten, rondom de binnenspie‐
gel op de voorruit. Anders kunnen de detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐ gelbehuizing kleiner worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en/of berich‐
ten van deze systemen.
Voorzichtig
Als de auto is uitgerust met een
head-updisplay, is het van groot belang dat de voorruit precies
conform de Opel specificaties
wordt vervangen. Anders werkt
het systeem mogelijk niet goed en is het beeld mogelijk onscherp.
Elektrisch bediende ruiten
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Behouden stroom uit 3 158.
Druk # van de betreffende ruit in
om de ruit te openen of trek eraan om
de ruit te sluiten.
Toets een beetje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag
zolang u de schakelaar bedient.
Knop zover mogelijk indrukken of
uittrekken en loslaten: ruit gaat auto‐
matisch omhoog of omlaag met geac‐
tiveerde beveiligingsfunctie. U stopt
de ruit door de schakelaar nogmaals
in dezelfde richting te bedienen.
Page 69 of 313

Stoelen, veiligheidssystemen67Voetgangersbescher‐
mingssysteem
Actieve motorkap
Het voetgangersbeschermingssys‐
teem vermindert mogelijk de ernst
van het letsel aan voetgangers bij een frontale botsing.
Wanneer de sensoren in de voorbum‐
per een bepaalde impact waarnemen binnen het snelheidsbereik van
25 km/u tot 50 km/u te gaan, wordt het
achtergedeelte van de motorkap
opgetild om hoofdletsel aan voetgan‐
gers te voorkomen.
Bovendien is de voorbumper ontwor‐
pen op minder beenletsel aan voet‐
gangers.
De actieve motorkap kan maar één
keer worden geactiveerd en blijft
omhoog staan. Er verschijnt een
bericht op het Driver Information
Center.
Begeef u zo spoedig naar een werk‐
plaats, en rijd daarbij zeer behoed‐
zaam, om de stelelementen, schar‐
nieren en motorkap te laten vervan‐
gen.9 Waarschuwing
Rijd niet met de motorkap
omhoog.
9 Waarschuwing
Na een frontale botsing kan de
voorbumper weliswaar intact
lijken, maar kunnen de sensoren toch beschadigd zijn. Laat een
werkplaats nagaan of de sensoren
goed werken.
In de volgende situaties wordt het
systeem mogelijk niet actief:
● De impact ligt buiten het sensor‐ bereik.
● De sensoren zijn beschadigd of afgedekt door accessoires.
● De motorkap is geblokkeerd door
sneeuw of ijs.
● De rijsnelheid is niet binnen het bereik.
● Het object is te klein.
Motorkap handmatig laten
zakken9 Waarschuwing
Na het activeren van het systeem
zijn de scharnieren van de motor‐
kap heet. Niet aanraken.
Ga als volgt om de geactiveerde
motorkap te laten zakken om naar de
dichtstbijzijnde werkplaats te gaan:
1. Trek aan de ontgrendelingshand‐ greep motorkap.
2. Druk op de veiligheidspal links op
de auto.
3. Open de motorkap zo'n 20 cm en laat deze langzaam zakken
zonder vast te klikken.
4. Druk de motorkap met beide handen op de achterste afwisse‐
lend tussen rechts en links in
kleine stapjes omlaag.
Page 79 of 313

Opbergen77Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de
ontgrendelingshendel aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar mogen zijn. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 75.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen inhet interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.
Page 84 of 313
82Instrumenten en bedieningsorganenInstelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.
Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:Automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐
slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Page 85 of 313
Instrumenten en bedieningsorganen83
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.Regensensorfunctie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd in de
Persoonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 113.
Persoonlijke instellingen 3 120.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 241.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Page 105 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen103AdBlue 3 165.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60 tot 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 239.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert Brandstofvoorraad opgebruikt.
Onmiddellijk bijtanken. Tank nooit
leegrijden.
Tanken 3 228.
Katalysator 3 165.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 244.
Startbeveiliging
d knippert geel.