Page 6 of 271

4Inleiding● Richtingaanduidingen in debeschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot
verwondingen leiden.Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan
raken. Het niet naleven van deze
richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG
Page 59 of 271

Stoelen, veiligheidssystemen57De aanbieder komt eruit wanneer:● Het betreffende portier wordt gesloten en het contact wordt
ingeschakeld.
● Het contact aan is en het portier wordt gesloten.
De aanbieder gaat terug wanneer: ● Het betreffende portier weer wordt geopend.
● De sleutel uit het contactslot wordt getrokken.
● De betreffende veiligheidsgor‐ delgesp in het slot wordt gesto‐
ken.
● Een inactieve periode van 45 seconden.
● De auto gedurende langer dan 15 seconden met een snelheid
van meer dan 6 km/u rijdt.
Duw de gordelaanbieder zachtjes
terug als deze niet uit zichzelf terug
gaat.Gordelwaarschuwing
De voorstoelen zijn met een gordel‐
verklikker uitgerust, aangegeven voor
de bestuurdersstoel als controlelamp
X in de toerenteller 3 90 en voor de
passagiersstoel in de middenconsole
3 89.
Veiligheidsgordelkrachtbegren‐
zers
De gordelkrachtbegrenzers van alle
stoelen beperken de krachten die
inwerken op de inzittenden, doordat
de gordels tijdens een botsing gelei‐
delijk worden ontspannen.
Gordelspanners De gordelsloten van alle stoelenworden bij een voldoende zware fron‐ tale botsing of bij een aanrijding van
achteren strakgetrokken.9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan de voortdurend bran‐
dende controlelamp v 3 91.
Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen.
Gordelspanners worden slechts
eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners
kunnen verstoren. Geen aanpassin‐
gen aan onderdelen van de gordel‐
spanners aanbrengen, anders
vervalt de typegoedkeuring van de auto.
Page 60 of 271
58Stoelen, veiligheidssystemenDriepuntsgordelOmdoen
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs
halen en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of
mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Gordelverklikker X 3 90.
Losmaken
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Page 69 of 271

Stoelen, veiligheidssystemen67Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichtsklasse
Op passagiersstoel
Op zitplaatsen achterin
geactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kgXU 1UGroep 0+: tot 13 kgXU1UGroep I: 9 tot 18 kgXU1U2Groep II: 15 tot 25 kgXXUGroep III: 22 tot 36 kgXXU1:Als het kinderveiligheidssysteem met een driepuntsveiligheidsgordel wordt vastgezet, zet de stoel dan naar achteren
en in de hoogste stand. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat de gordel bij de gesp gespannen is.2:Verwijder bij het gebruik van kinderveiligheidssystemen in deze gewichtsgroep de hoofdsteun achter 3 46.U:Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X:Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem
GewichtsklasseMaatklasseBevestigingOp passagiersstoelOp zitplaatsen achterinGroep 0: tot 10 kgEISO/R1XIL *Groep 0+: tot 13 kgEISO/R1XIL *DISO/R2XIL *CISO/R3XIL *
Page 84 of 271

82Instrumenten en bedieningsorganenInstelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wisfrequen‐ tie en de -snelheid aan.
Na 20 seconden zonder wisactiviteit
gaan de wisserarmen iets omlaag
naar de parkeerstand.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het
wassysteem van de koplampen niet
worden gebruikt gedurende
5 wascycli of tot de motor of de
koplampen uit- en opnieuw worden
aangezet.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Page 90 of 271

88Instrumenten en bedieningsorganenDoor brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatiemenu
voertuig te selecteren X.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Page 102 of 271

100Instrumenten en bedieningsorganenZet deze terug door apart voor de
geselecteerde pagina 1 of 2 gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
te drukken.
Digitale snelheidDigitale weergave van de huidige
snelheid.
Actieradius De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het
momentane verbruik berekend. Op
het display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil in de tank laag
is, verschijnt er een bericht op het
display.
Wanneer u onmiddellijk moet bijtan‐
ken, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht.
Bovendien gaat de controlelamp i
in de brandstofmeter branden of knip‐
peren 3 95.Momentaan verbruik
Weergave van het huidige verbruik.
Informatiemenu ECO s
Druk op MENU om s te selecte‐
ren.
Draai aan het stelwiel om een pagina
te selecteren:
● Schakelindicatie : De huidige
versnelling verschijnt in een pijl‐
tje. Het cijfer erboven geeft aan
dat de bestuurder omwille van
het brandstofverbruik moet
opschakelen.
Eco-indexdisplay : Het huidige
brandstofverbruik wordt weerge‐
geven op een gesegmenteerd
display. Pas voor een zuinige
rijstijl uw rijstijl zodanig aan dat
de gevulde segmenten binnen de
Eco-zone blijven. Hoe meer
segmenten er gevuld zijn, hoe
hoger het brandstofverbruik.
Tegelijkertijd wordt de huidige
verbruikswaarde weergegeven.
● Grootverbruikers : Lijst met groot‐
ste momenteel ingeschakelde
comfortgebruikers verschijnt in
aflopende volgorde. De moge‐
lijke brandstofbesparing wordt
weergegeven. Een uitgescha‐
kelde verbruiker verdwijnt van de
Page 130 of 271

128KlimaatregelingOntwasemen en ontdooien
●V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen ß 3 55,
Verwarmd stuurwiel * 3 80.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.