Klimaatregeling131Achterruitverwarming Ü 3 35, Stoel‐
verwarming ß 3 55, Geventileerde
stoelen 3 55, Verwarmd stuurwiel *
3 80.
Instellingen van de klimaatregeling
worden weergegeven op het Graphic- Info-Display, of afhankelijk van deversie, op het Colour-Info-Display.
Wijzigingen in instellingen verschij‐
nen kort op beide displays, bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO; de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwa‐
seming. De LED in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de draai‐
knoppen links en rechts. De
aanbevolen temperatuur is
22 °C.
Bij het openen van de softtop past de
klimaatregeling de automatische
modus aan het gewijzigde klimaat in
de omgeving aan.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 105.
Temperatuur selecteren
Stel de temperaturen in op de gewen‐ ste waarde.
132Klimaatregeling
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 140.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
●
Druk op V. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus terug te
gaan: AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 105.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op s
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 140.
Klimaatregeling133Handmatige instellingenU kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling wijzigt,
wordt de automatische modus
gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Druk op de onderste knop om de
ventilatorsnelheid te verlagen of op de bovenste knop om deze te verho‐
gen, zoals afgebeeld in de illustratie.
U herkent de aanjagersnelheid aan
het aantal segmenten op het display.
Wanneer u de onderste toets langer
indrukt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets langer
indrukt: de aanjager draait met de
maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling s, M , K
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.
s:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
134Klimaatregelingwerkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C.
Stop-startsysteem 3 140.
Op het display verschijnt ACON
wanneer de koeling aanstaat of
ACOFF wanneer de koeling uitstaat.
U kunt de koelwerking na het starten van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 105.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
s uitzetten.
Basisinstellingen U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 105.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die automatisch aanslaat
om de lucht in de passagiersruimte
sneller op te warmen.
Rijden en bediening137Rijden en bedieningRijtips......................................... 138
Controle over de auto ..............138
Sturen ...................................... 138
Rijhoogte ................................. 138
Starten en bediening .................139
Nieuwe auto inrijden ................139
Contactslotstanden ..................139
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 139
Motor starten ........................... 139
Uitrol-brandstofafsluiter ...........140
Stop/Start-systeem ..................140
Parkeren .................................. 143
Uitlaatgassen ............................. 144
Roetfilter .................................. 144
Katalysator .............................. 145
AdBlue ..................................... 145
Automatische versnellingsbak ...149
Versnellingsbakdisplay ............149
Keuzehendel ........................... 149
Handmatige modus .................150
Elektronische rijprogramma's ..151
Storing ..................................... 151
Stroomonderbreking ................151Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 152
Remmen .................................... 153
Antiblokkeersysteem ...............153
Handrem .................................. 154
Remassistentie ........................155
Hellingrem ............................... 155
Rijregelsystemen .......................156
Traction Control .......................156
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 157
Interactief rijsysteem ...............158
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 160
Cruise control .......................... 160
Snelheidsbegrenzer ................162
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 163
Indicatie afstand tot voorligger 166
Parkeerhulp ............................. 166
Blindehoeksysteem .................174
Achteruitkijkcamera .................176
Verkeersbordherkenning .........178
Lane Departure Warning .........181
Brandstof ................................... 183
Brandstof voor benzinemotoren .....................183
Brandstof voor dieselmotoren . 184Tanken .................................... 184
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 186
Trekhaak .................................... 187
Algemene informatie ...............187
Rijgedrag en aanhangertips ....187
Aanhanger trekken ..................188
Rijden en bediening149Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus door op de
keuzehendel te tikken 3 150.
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, druk op de
ontgrendelingsknop, de wielen
zijn geblokkeerd, alleen inscha‐
kelen wanneer de auto stilstaat
en de handrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, druk op de
ontgrendelingsknop, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handmatige modus: duw de
keuzehendel vanuit D naar links.<:opschakelen in handmatige
modus: keuzehendel in de stand M zetten en omhoog tikken]:terugschakelen in handmatige
modus: keuzehendel in de stand M zetten en achterwaarts tikken
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer
u de ontsteking inschakelt en het
rempedaal intrapt.
160Rijden en bedieningde modus NORMAL in sportieve
instellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de Drive Mode Control de modus SPORT.
Hebt u bijvoorbeeld ook de TOUR-
modus geselecteerd terwijl u op een
bochtige weg rijdt en plotseling hard
moet remmen, dan detecteert de Drive Mode Control de dynamischestaat van de auto en worden de instel‐
lingen van de wielophanging in de
SPORT-modus gezet om de auto te
stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de Drive Mode Control de instellingen in de
rijmodus die u oorspronkelijk had
geselecteerd.
Persoonlijke instellingen in de
SPORT-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op
SPORT drukt. U kunt deze instellin‐
gen wijzigen in het menu Instellingen
op het Info-display. Persoonlijke
instellingen 3 105.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en
aanhouden. Bij het op- en afrijden van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 96.
Inschakelen
Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit.
172Rijden en bedieningStopt u niet binnen 10 meter nadat het
systeem een parkeerplek voorstelt,
dan zoekt het systeem naar een
andere geschikte plek.
U aanvaardt de voorgestelde plek,
door binnen 10 meter na de stopin‐
structie te stoppen. Het systeem
berekent het optimale traject om in te
parkeren. Daarna kunt u inparkeren
door de nauwkeurige instructies van
het systeem te volgen.
De instructies op het display tonen:
● Een waarschuwing wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● De stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren.
● Bij sommige instructies ziet u een
voortgangsbalk.Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool 'Eindpositie'.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aande passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door tijdens
het zoeken de richtingaanwijzer aan
de bestuurderskant in te schakelen.