36Sleutels, portieren en ruiten
4. Houd de toets C aan de
binnenkant van de geopende
achterklep drie seconden inge‐
drukt.
Let op
De openingshoogte moet met de auto op de grond worden gepro‐ grammeerd.
U hoort een geluidssignaal en de rich‐ tingaanwijzers knipperen wanneer de
nieuwe instelling is opgeslagen. De
verlaagde hoogte kan alleen worden
ingesteld bij een openingshoek van
meer dan 30°.
Wanneer u het stelwiel in het bestuur‐ dersportier naar de tussenmodus
3/4 draait, zal de elektrische achter‐
klep opengaan tot aan de nieuw inge‐ stelde positie.
De achterklep kan alleen geopend
blijven als er een minimale hoogte is
overschreden (minimale openings‐
hoek van 30°). U kunt geen openings‐
hoogte programmeren die een lagere
hoogte oplevert.
Beveiligingsfunctie
Wanneer de elektrische achterklep
tijdens het openen of sluiten een
obstakel raakt, keert de klep automa‐ tisch een stukje om. Bij meerdere
obstakels tijdens één beweging wordt
de functie gedeactiveerd. In dat geval moet u de achterklep met de hand
openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft
beknellingssensoren langs de zijran‐
den. Herkennen deze sensoren een
obstakel tussen de achterklep en de
carrosserie, dan opent de achterklep tot u deze weer activeert of handma‐tig sluit.De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
gemaakt door een geluidssignaal.
Verwijder alle obstakels voordat u
verdergaat met de elektrische bedie‐ ning.
Als de auto in de fabriek is uitgerust
met een trekhaak en er een aanhan‐
ger elektrisch wordt aangesloten, kan
de elektrische achterklep uitsluitend
worden geopend met de tiptoetsscha‐ kelaar of gesloten met G in de
geopende achterklep. Zorg ervoor dat er geen obstakels in het bewegings‐
gebied staan.
Overbelasting
Als de elektrische achterklep
herhaald met korte tussenpozen
wordt bediend, wordt de functie enige
tijd uitgeschakeld. Beweeg de achter‐
klep handbediend naar de eindstand
om het systeem te resetten.
114Instrumenten en bedieningsorganenTerugzetten
Druk op het Midlevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Uplevel-display op > op
het stuurwiel om de onderliggende
map te openen. Selecteer Reset en
bevestig dit door gedurende enkele
seconden op 9 te drukken. Het
contact moet ingeschakeld zijn maar
de motor moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).Service-informatie 3 428.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 106.
Richtingaanwijzer O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd
De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 385, zeke‐
ringen 3 396.
Richtingaanwijzers 3 149.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
116Instrumenten en bedieningsorganenAirbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 67.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.Bij dieselmotoren is regeneratie van
het roetfilter in principe niet mogelijk.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag.
Het vloeistofpeil voor de rem en de
koppeling is te laag wanneer de hand‐ matige handrem niet wordt ingescha‐
keld 3 382.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 324.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken 3 324.
Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna aan
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
niet door en roep de hulp van een
werkplaats in.
Elektrische handrem defect j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐ maal 3 324.
Instrumenten en bedieningsorganen117KnippertElektrische handrem staat in de servi‐
cemodus. Stop de auto, trek de elek‐
trische handrem aan en zet deze los
om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 323.
Schakelen
R of S met het getal van een hogere
of lagere versnelling verschijnt
wanneer wordt aanbevolen om
vanwege de brandstofbesparing op of
terug te schakelen.
Afstand tot voorligger E geeft met ingevulde afstandsbal‐
ken de gevoeligheid van de waar‐
schuwingstiming wat betreft de
afstand tot de voorligger voor de fron‐
taanrijdingswaarschuwing aan.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 341.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.Brandt geel
Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel
Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane keep assist 3 363
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen123Druk op 9 om een functie te selecte‐
ren en te bevestigen.
Na het selecteren van een hoofdme‐
nupagina blijft deze selectie opgesla‐ gen totdat er een andere hoofdmenu‐ pagina wordt geselecteerd. U veran‐
dert de subpagina's door op P of Q
te drukken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Bevestig berich‐
ten door op 9 te drukken. Boordin‐
formatie 3 129.
Informatiemenu Dagteller/
brandstof, ; of Info
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het menu Info. Sommige zijn voor uw specifieke auto
wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk
van het display worden sommige
functies als symbool weergegeven.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
P om een pagina te selecteren:
● Dagteller 1/2 of A/B
● Gemiddeld brandstofverbruik
● Gemiddelde snelheid● Digitale snelheid
● Actieradius brandstof
● Actueel brandstofverbruik
● Resterende levensduur olie
● Bandenspanning
● Verkeersbordherkenning
● Afstand tot voorligger
● Timer
● Buitentemperatuur
Op het Midlevel-display worden de
pagina's Resterende levensduur van
de olie, Bandenspanning, Verkeers‐
bordherkenning en Afstand tot voor‐
ligger weergegeven in het menu
Voertuiginformatie; selecteer ?.
Dagteller 1/2 of A/B
De dagteller geeft de huidige afstand
vanaf een bepaalde reset weer.
Dagteller telt op tot een afstand van
9999 km en begint dan weer bij 0.
Druk enkele seconden op SET/CLR
om deze op het Midlevel-display te
resetten.
Druk op > en bevestig met 9 om op
het Uplevel-display te resetten.De informatie van dagtellerpagina 1/A en 2/B kan apart worden geresetterwijl het betreffende display actief
is.
Gemiddeld brandst.verbr.
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Zet deze op het Midlevel-display
terug door gedurende enkele secon‐
den op SET/CLR te drukken, en op
het Uplevel-display door op > te druk‐
ken en met 9 te bevestigen.
Bij auto's met bi-fuelmotoren: Het
gemiddelde verbruik wordt aangege‐ ven voor de momenteel geselec‐
teerde modus: CNG of benzine.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart.
Zet deze op het Midlevel-display
terug door gedurende enkele secon‐
den op SET/CLR te drukken, en op
het Uplevel-display door op > te druk‐
ken en met 9 te bevestigen.
Infotainmentsysteem195Selecteer op de interactieve selectie‐
balk RESET om terug te keren naar
de huidige locatie.
Centreren
Druk op de gewenste locatie op het
scherm. De kaart wordt rondom deze
locatie gecentreerd.
Bij de betreffende locatie verschijnt
v in rood en het bijbehorende adres
wordt op een label weergegeven.
Selecteer op de interactieve selectie‐
balk RESET om terug te keren naar
de huidige locatie.
Zoomen
Selecteer INZOOMEN om op een
geselecteerde kaartlocatie in te
zoomen.
Selecteer UITZOOM. om uit te
zoomen en een groter gebied rondom de geselecteerde locatie weer te
geven.
Overzichttoets
Is de routebegeleiding actief, dan
staat de schermtoets OVERZICHT in
de interactieve selectiebalk.
Selecteer OVERZICHT om een over‐
zicht van de actuele route op de kaart
weer te geven.
De schermtoets verandert in RESET.
Selecteer RESET om terug te keren
naar het normale scherm.
Kaartvenster
Weergavemodus
Selecteer MENU op de interactieve
selectiebalk en selecteer vervolgens
Overzicht kaart om het betreffende
submenu weer te geven.Selecteer de gewenste kaartweer‐
gave ( 3D-overzicht , Overzicht
rijrichting , Noorden boven ).
Let op
U kunt ook meerdere malen x in de
toepassingenbalk selecteren om
snel tussen de verschillende kaart‐
weergaven te wisselen ( 3D-
overzicht , Overzicht rijrichting ,
Noorden boven ).
Audio-informatie
Als Audio-informatie - Aan is inge‐
steld, verschijnt er informatie op het
kaartscherm over de zender, het
album of nummer die/dat u momen‐
teel beluistert.
Selecteer MENU op de interactieve
selectiebalk en selecteer vervolgens
Overzicht kaart om het betreffende
submenu weer te geven.
Selecteer Audio-informatie - Aan of
Audio-informatie - Uit .
Displaymodus
Selecteer MENU op de interactieve
selectiebalk en selecteer vervolgens
Overzicht kaart om het betreffende
submenu weer te geven.
Infotainmentsysteem243
Activeer Tekst bladeren als u wilt dat
de tekst continu doorloopt.
Deactiveer de instelling als wilt dat de
tekst bloksgewijs wordt doorlopen.
Display uitzettenAls u het display niet wilt zien, bijvoor‐beeld in de nachtelijke uren, kunt u
het display uitzetten.
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Blader door de lijst en selecteer
Display uitschakelen . Het display
wordt uitgeschakeld, maar de audio‐
functies blijven actief.
Fabrieksinstellingen
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Blader door de lijst en selecteer Terug
naar fabrieksinstellingen .
Selecteer Voertuiginstellingen
herstellen om alle persoonlijke instel‐
lingen terug te zetten.
Selecteer Alle privégegevens wissen
om de gekoppelde Bluetooth-appara‐
ten en de opgeslagen contactenlijst
en voicemailnummers te verwijderen.
Selecteer Radio-instellingen
herstellen om de geluids- en volume-
instellingen te resetten, alle favorie‐
ten te verwijderen en de gekozen beltoon te wissen.
In elk van deze gevallen verschijnt er een waarschuwing. Selecteer
Doorgaan om de instellingen te reset‐
ten.
Systeemversie
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Blader door de lijst en selecteer
Software-informatie .Als een USB-apparaat is aangeslo‐
ten, kunt u de voertuiginformatie op
dit USB-apparaat opslaan.
Selecteer Systeemupdate en vervol‐
gens Voertuiginfo opslaan op USB .
Neem contact op met uw garage voor
een systeemupdate.
Voertuiginstellingen
De Voertuiginstellingen worden in de
Gebruikershandleiding beschreven.
Voertuiginstellingen
Zie "Persoonlijke instellingen" 3 131
362Rijden en bediening
Activeer de waarschuwingen door J
in te stellen, deactiveer de waarschu‐ wingen door met toets 9 I in te stel‐
len.
De pop-upwaarschuwing wordt onge‐
veer acht seconden lang weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Systeem terugstellen
De inhoud van de verkeersbordpa‐
gina kan in het menu Instellingen van
de pagina Verkeersbordherkenning
worden gewist door Terugstellen te
selecteren en te bevestigen door SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of 9 op het stuurwiel in te
drukken.
U kunt ook SET/CLR of 9 drie secon‐
den indrukken om de inhoud van de
pagina te wissen.
Als het resetten is gelukt, klinkt er een
toon. Het onderstaande "standaard‐
teken" wordt aangegeven tot het
volgende verkeersbord wordt waar‐
genomen of door de kaartgegevens
van het navigatiesysteem wordt gele‐ verd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het "standaardte‐
ken" of een verkeersbord uit de kaart‐
gegevens van het navigatiesysteem
in het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als er geen navigatiekaartgege‐ vens beschikbaar zijn en de snel‐heid afneemt tot onder 52 km/h
(detectie van de bebouwde kom)
● Als er navigatiekaartgegevens beschikbaar zijn en het systeem
nam op basis van een verande‐
ring in de kaartgegevens waar
dat de bebouwde kom werd inge‐ reden
Verkeersbordherkenning in
combinatie met het
navigatiesysteem
Als de auto met een navigatiesys‐
teem is uitgerust, kan het weergege‐
ven verkeersbord zijn waargenomen