
240
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het autonome noodstopsysteem werkt niet:
- als de voorbumper van de auto is
beschadigd,
- binnen 10 seconden na de laatste keer dat
het systeem in werking is getreden,
- bij een storing in het elektronische
stabiliteitsprogramma,Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
de functie uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
- bij een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
- als de auto een aanhanger of caravan
trekt,
- als lading op de imperiaal boven de
voorruit uitsteekt (bijvoorbeeld een ladder),
- als de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
- als het noodreservewiel (indien aanwezig)
is gemonteerd,
- als de auto tijdens onderhoud in de
werkplaats op een rollenbank wordt getest,
- als de auto in een automatische wasstraat
wordt gewassen,
- als de remlichten niet werken.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem contact op
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige om
het systeem te laten nakijken.
Forward collision warning
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de geselecteerde
stand voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger. Niveau 1
: waarschuwing door middel
van visuele signalen die aangeeft dat de
afstand tot de voorligger zeer klein is.
Wanneer de auto de voorligger nadert,
wordt een melding weergegeven om de
bestuurder aan te sporen op te letten.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het head-up
display
.
Rijden

246
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
StoringMet touchscreen
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
" Lane Departure Warning ".
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Het lampje van deze knop knippert.
De toets knippert en er wordt een storing weergegeven.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
Er kunnen storingen in de signalering optreden:-
als de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn en er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
- als de voorruit vuil is,- onder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, schaduwen, sterke
zonnestraling en direct zonlicht (zeer
laagstaande zon, uitrijden van een
tunnel, ...).
of
Rijden

258
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Tyre Pressure Warning System (TPWS)
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het bandenspanningswaarschuwingssysteem
(TPWS) kan nooit de noodzaak voor de
bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanningen staan op het
bandenspanningslabel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Reservewiel
Het stalen reservewiel heeft geen bandenspanningswaarschuwingssensor.
Rijden

259
ProaceVerso_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Tyre Pressure WarningResetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Er kan alleen op de
bandenspanningswaarschuwing
worden vertrouwd als het systeem
opnieuw is geïnitialiseerd met de juiste
bandenspanningen.
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
geeft geen waarschuwing als ten
tijde van het opnieuw initialiseren de
bandenspanning onjuist is.
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding. Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F controleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.De nieuw opgeslagen waarden
van de bandenspanning worden
door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
6
Rijden

297
ProaceVerso_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Draai met de wielsleutel 1 en de dop 4 de
slotbout (indien aanwezig) vast.
F Draai met alleen de wielsleutel 1 de
overige wielbouten vast .
F Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist. Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Na het verwisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct op in de
reservewielhouder.
Laat een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
controleren of de bouten goed zijn vastgezet
en of de bandenspanning van het reservewiel
juist is.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Als uw auto is voorzien van een
bandenspanningswaarschuwingssysteem,
controleer dan de bandenspanning en
initialiseer het systeem opnieuw.
Tyre Pressure Warning
System (TPWS)
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Wiel met full-cover
wieldop
Bij het monteren van het wiel: bevestig
de wieldop door de opening ervan ter
hoogte van het ventiel te houden en druk
vervolgens met de handpalm tegen de
gehele omtrek van de wieldop.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
8
Storingen verhelpen

498
ProaceVerso_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
I
Identificatie auto............................................ 327
Identificatiegegevens .................................... 327
Identificatieplaatjes constructeur .................327
Identificatie (stickers) .................................... 327
Imperiaal ....................................................... 268
Indeling achter .............................................. 115
Instapverlichting ............................................ 149
Instellingen ........... 402, 404, 406, 458, 460, 462
Instellingen van het systeem ................410 , 4 6 6
Instrumentenpaneel .................................. 13, 14
Intelligente tractiecontrole ............................160
Interieurfilter .................................................. 276
Interieurfilter (vervangen) .............................276
Interieurindeling ..................................... 111, 115
Interieur ontgrendelen ........................ 64, 69, 71
Interieurverlichting ................................ 11 9 , 15 3
ISOFIX .................................................. 18 4 -18 6
ISOFIX bevestigingen ........................... 183, 18 6
ISOFIX kinderzitjes ............................... 18 4 -18 6
Gereedschapskist
................282, 284, 285, 291
Gevarendriehoek .......................................... 282
Gewichten ............................................. 324-326
Gewichten, overzicht ............................325, 326
Gordel (lampje) ............................................. 166
Gordellampje ................................................. 166
Gordelverstelling ........................................... 16 4
GPS ............................................................... 356
Grootlicht ........................ 27, 144, 299, 302, 303
Grootlichtassistent .................................. 2 7, 1 51
ESP ...............................................................
159
ESP/ASR ....................................................... 159
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) .................................................. 23
ESP-systeem .................................................. 23
Extra verwarming .................................... 8 3, 137
Halogeenlampen ................................... 299, 301
Handbediende schuifdeur .........................66, 67
Handgeschakelde versnellingsbak .......202, 215
Handgrepen .................................................. 115
Handopvoerpomp ......................................... 322
Handrem ......................................... 16, 201, 277
Handsfree-schuifdeur ............................... 75 -78
Handsfree set ...............396, 397, 452, 453, 487
Head-up display ............................ 218, 219, 240
Het opslaan van de snelheid ........................ 220
Hill Start Assist Control ................................202
Hoedenplank ................................................. 112
Hoofdsteunen verstellen ...........................91, 93
Hoofdsteunen vóór ................................... 91, 93
Hulpoproep ........................................... 15 8, 328
Hulpoproep gelokaliseerd .............................328Jack
............................................... 114, 388, 444
Jack-aansluiting ...................114, 388, 444, 484
Jack-kabel ............................................ 388, 444
Follow me home-verlichting
..............49, 59, 148
Forward Collision Warning .............21, 239, 240
Frequentie (radio) .................................. 3 8 5 , 4 41
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ..................................... 146
Gekoppeld navigatiesysteem ......360, 362, 364
Gereedschap ........................................ 285, 291
H
J
F
G
Trefwoordenregister