46
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Uitklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
Ontgrendelen van de auto
F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel naar voren in het slot van het bestuurdersportier om de auto te
ontgrendelen.
Selectieve ontgrendeling met de
afstandsbediening Selectieve ontgrendeling met de
sleutel
F Draai de sleutel één keer linksom in het
slot van het bestuurdersportier om alleen
het bestuurdersportier te ontgrendelen.
F
D
raai de sleutel nogmaals linksom om
de overige portieren en de achterklep te
ontgrendelen.
De selectieve ontgrendeling is alleen
beschikbaar bij uitvoeringen voorzien van
supervergrendeling.
F
D
ruk één keer op het
geopende hangslot om alleen
het bestuurdersportier te
ontgrendelen.
F
D
ruk nogmaals op het geopende hangslot
om de overige portieren en de achterklep
te ontgrendelen. Het volledig of selectief
ontgrendelen kan worden
ingesteld met behulp van het
configuratiemenu van de auto.
Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
De richtingaanwijzers knipperen enkele
seconden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de buitenspiegels uitgeklapt, gaat
de instapverlichting branden en wordt het
alarm uitgeschakeld.
Toegang tot de auto
47
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer
dan 2
seconden op het
gesloten hangslot om ook
de ruiten te sluiten (volgens
uitvoering).
Normale vergrendeling met de
sleutel
F Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te
vergrendelen.
Vergrendelen van de auto
F Druk op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.
F
D
ruk langer dan 2 seconden op het
gesloten hangslot om ook de ruiten
automatisch te sluiten (volgens uitvoering).
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
F Druk binnen 5 seconden nogmaals
op het gesloten hangslot om de
supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
De richtingaanwijzers branden
gedurende enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering worden
de buitenspiegels ingeklapt en wordt,
uitsluitend bij het vergrendelen met de
afstandsbediening, het alarmsysteem
ingeschakeld. Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Maar het alarmsysteem (indien
aanwezig) is na ongeveer 45
seconden
wel volledig actief.
Als de auto per ongeluk wordt
ontgrendeld zonder dat een portier of
de achterklep wordt geopend, wordt
de auto na ongeveer 30
seconden
automatisch opnieuw vergrendeld.
Als het alarmsysteem vooraf was
geactiveerd, wordt het niet automatisch
opnieuw geactiveerd.
2
Toegang tot de auto
51
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Alarm
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarmOmtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert in te
breken door een portier, de achterklep of de
motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen
of als iets of iemand in de auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens
uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt
laten of als er een huisdier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
kabels van de sirene, de bedieningseenheid of
de accu door te knippen.
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F V ergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
vergrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarm is geactiveerd; het controlelampje
van de knop A zal één keer per seconde
knipperen.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit een omtrek- en een interieurbeveiliging en is voorzien van een anti-
inbraakfunctie.
Breng geen wijzigingen aan het
alarmsysteem aan, dit kan leiden tot
storingen. Als een van de te openen
carrosseriedelen (portier, achterklep,
motorkap...) niet goed is gesloten,
wordt de auto niet vergrendeld.
Maar na 45
seconden wordt wel de
omtrekbeveiliging ingeschakeld,
gelijktijdig met de interieurbeveiliging.
Als de auto automatisch weer wordt
vergrendeld (als de auto per ongeluk
wordt ontgrendeld en er niet binnen
30
seconden een portier of de
achterklep wordt geopend), wordt het
beveiligingssysteem niet automatisch
weer ingeschakeld. U kunt het
beveiligingssysteem weer inschakelen
door de auto te ontgrendelen en
vervolgens nogmaals te vergrendelen
met de afstandsbediening.
Uitschakelen
F Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de knop A gaat uit.
2
Toegang tot de auto
52
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
F Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
F
V
ergrendel de auto met de
afstandsbediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met twee
beveiligingsniveaus; het controlelampje van de
knop A gaat uit.
Vergrendelen van de auto met alleen
de omtrekbeveiliging ingeschakeld
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
F Zet het contact af.
F D ruk binnen 10 seconden op de knop A tot
het controlelampje blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
vergrendelknop van de afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het controlelampje van de knop
A zal één keer per seconde knipperen.
Activering
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de omtrek- en
interieurbeveiliging weer actief.
Storing afstandsbediening
F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
Z
et het contact aan; het alarm stopt.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
controlelampje van de knop A gedurende
10 seconden blijft branden, duidt dit op een
storing in de verbinding met de sirene.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
De richtingaanwijzers knipperen in dat geval niet.
Automatisch inschakelen*
Afhankelijk van de wetgeving in uw land is het
volgende van toepassing:
-
H
et alarm wordt 45 seconden nadat de
auto met behulp van de afstandsbediening
is vergrendeld, geactiveerd, ongeacht de
toestand van de portieren en de achterklep.
-
H
et alarm wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
geactiveerd.
F
O
m het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
eerst op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure wordt
uitgevoerd na het afzetten van het contact.
Als het alarm 10
keer achter elkaar is
afgegaan, wordt het bij de elfde keer
uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als het
contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm afgaat,
is het raadzaam de auto in dat geval
met de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier af te sluiten.
Schakel voordat u de accukabels
losneemt het alarm uit om te voorkomen
dat de sirene afgaat.
* Volgens land van bestemming.
Toegang tot de auto
135
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F R echts: duw de hendel helemaal omhoog.
Alarmknipperlichten
F Kantel de knop A of druk deze in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20
seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken,
maar komt vooral van pas bij het wisselen van
rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per
rijbaan.
7
Veiligheid
239
5008_nl_Chap10_infos-pratiques_ed01-2015
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap". Zekering
N r. Ampère
(A) Functies
F8 20Autoradio, autoradio/telefoon, CD-wisselaar, multifunctioneel
display, detectie te lage bandenspanning, sirene alarm,
elektronische eenheid alarm, telematica-eenheid.
F9 3012V-aansluiting vóór, aansteker, 12V-aansluiting achter.
F10 15Stuurkolomschakelaars.
F11 15Contactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12 15Aanwezigheid aanhanger, regen-/lichtsterktesensor, voeding
zekeringen F32, F34, F35.
F13 5Servicecentrale motor, elektronische eenheid airbags.
F14 15
Instrumentenpaneel, display van het instrumentenpaneel, voeding zekering F33.
F1530Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40Achterruitverwarming, voeding zekering F30.
10
Praktische informatie
249
5008_nl_Chap10_infos-pratiques_ed01-2015
Slepen van uw auto
F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken.
F
D
raai het sleepoog vast tot de aanslag.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van uw
auto in. F
M aak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
F
D
raai het sleepoog vast tot de aanslag.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
Slepen van een andere auto
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift
kan er toe leiden dat bepaalde
componenten (remsysteem,
transmissie...) beschadigd raken en
dat de rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de
auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een
geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4
wielen
op de grond altijd een goedgekeurde
sleepstang; touwen en riemen zijn
verboden.
De bestuurder van de slepende auto
moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen
slepen door een professioneel
bergingsbedrijf :
-
a
ls de auto is gestrand op de
autosnelweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te
zetten,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen
op de grond,
-
b
ij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
10
Praktische informatie
256
5008_nl_Chap10_infos-pratiques_ed01-2015
"Bescherming"
Matten*, kunststof bak bagageruimte,
bagagenet, gestileerde spatlappen**,
stoelhoezen, accessoires voor het vervoer
van huisdieren, dorpelbeschermlijst voor de
bagageruimte...
"Veiligheid"
Inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten
met slot, zitverhogingen en kinderzitjes,
mistlampen vóór, EHBO -trommel,
alcoholtest, gevarendriehoek, veiligheidsvest,
lokalisatiesysteem gestolen auto, hondenrek,
winteruitrusting (sneeuwkettingen,
sneeuwsokken...)...
Accessoires
"Design"
Lichtmetalen velgen, dorpelsierlijsten,
verchroomde buitenspiegelkappen,
verchroomde portiergrepen, achterspoiler,
pookknop...
"Transportoplossingen"
Allesdragers, trekhaken, fietsendrager voor
bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor
bevestiging op de allesdragers, skidragers,
dakkoffers van hard of soepel materiaal...
Een trekhaak bij het PEUGEOT-netwerk
worden gemonteerd.
"Comfort"
Windgeleiders, parkeerhulpsystemen,
zonneschermen opzij, kledinghangers,
thermobox... Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van
P E U G E O T.*
O
m te voorkomen dat pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
-
leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
** Vanwege de configuratie van de auto is het noodzakelijk dat deze is uitgerust met
spatlappen achter.
Praktische informatie