
27
108_nl_Chap01_instrument-de-bord_ed01-2016
Boordcomputer
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Weergave van de informatie
F Druk herhaaldelijk op een van deze toetsen om de verschillende standen van de
boordcomputer weer te geven:
-
D
e totale kilometerstand.
-
H
et traject "A" .
-
H
et traject "B" .
-
D
e tijd per traject van het Stop & Start-
syste e m*.
-
D
e totale tijd van het Stop & Start-
syste e m*.
-
D
e buitentemperatuur*.
-
H
et actuele brandstofverbruik.
-
H
et gemiddelde brandstofverbruik.
-
D
e actieradius.
-
D
e gemiddelde snelheid.
-
D
e dimmer van de dashboardverlichting.
Traject op nul zetten
F Druk een van de twee toetsen " DISP"
langer dan 2 seconden in zodra het
gewenste traject wordt aangegeven.
De trajecten "A" en "B" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "A" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "B" voor
een maandelijks verbruik.
* Volgens uitvoering.
Buitentemperatuur
In bepaalde situaties wordt de
buitentemperatuur niet of pas na enige tijd
weergegeven, met name:
-
a
ls de auto stilstaat of met een zeer lage
snelheid rijdt (lager dan ongeveer 25
km/h),
-
a
ls de temperatuursverschillen groot zijn
(in- of uitrijden van een garage of een
tunnel, ...),
-
t
ijdens zeer korte ritten (korter dan
ongeveer 2
minuten).
Dimmer dashboardverlichting
Met deze functie kunt u tijdens ritten
in het donker bepaalde delen van de
dashboardverlichting uitschakelen zodat uw
ogen minder snel vermoeid raken.
Deze functie werkt uitsluitend als de
parkeerlichten branden.
F
H
oud zodra het menu "Dimmer
dashboardverlichting" wordt weergegeven
een van de toetsen " DISP" ingedrukt voor
toegang tot de instellingen.
F
D
ruk vervolgens een van de twee toetsen
" DISP " herhaaldelijk in om de lichtsterkte
sterker of zwakker te maken tot de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
D
e weergave op het display knippert om de
gekozen lichtsterkte te tonen.
1
Instrumentenpaneel

58
108_nl_Chap03_ergonomie-confort_ed01-2016
Om het interieur maximaal te koelen
of te ver warmen kunnen de minimale
waarde (14) en de maximale waarde
(28) worden overschreden.
F
D
uw de toets van de
temperatuurregeling omlaag tot "LO"
wordt weergegeven of omhoog tot
"HI" wordt weergegeven.
Instelling op een waarde van ongeveer 21
biedt
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen
18
en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
waarde, heeft het geen zin om voor een
optimale temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Temperatuurregeling
F Duw deze toets omlaag om de waarde te verlagen of omhoog
om de waarde te verhogen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op deze toets om de
luchtopbrengst te verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst, de
ventilator, wordt geleidelijk voller. F
D
ruk op deze toets om de
luchtopbrengst te verlagen.
Regeling luchtverdeling
- de centrale uitstroomopening en de zijventilatieroosters,
-
d
e centrale uitstroomopening, de
zijventilatieroosters en de beenruimte
van de passagiers,
-
d
e beenruimte van de passagiers,
-
d
e voorruit en de beenruimte van de
passagiers,
-
d
e centrale uitstroomopening, de
zijventilatieroosters en de voorruit
-
d
e voorruit.F
D
ruk deze toets herhaaldelijk in
om de luchtstroom te verdelen
naar:
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als
dit echt nodig is, omdat hierdoor de
ruiten sneller beslaan en de kwaliteit
van de interieurlucht verslechtert. F
B
ij het indrukken van deze toets
wordt de toevoer van buitenlucht
afgesloten.
H
et symbool van de
luchtrecirculatie wordt
weergegeven.
Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht
bij stank en rook af te sluiten.
Druk op de toets "AUTO" om de automatische
toevoer van buitenlucht te hervatten. Het
symbool van de luchtrecirculatie gaat uit.
Ergonomie en comfort

86
108_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsbegrenzer (PureTech 82-motor)
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig en is bij elke snelheid van
de auto mogelijk. Maar als u langzamer dan
30
km/h rijdt, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens via de schakelaar.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de ingestelde
maximumsnelheid het gaspedaal los tot de
wagensnelheid weer beneden de ingestelde
snelheid ligt. De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.Bediening aan de
stuurkolom
De bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer bevinden zich op deze
schakelaar aan de stuurkolom.
1.
I
n-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer: druk op het uiteinde
van de schakelaar.
2.
V
erlagen van de waarde: beweeg de
schakelaar omlaag.
3.
V
erhogen van de waarde: beweeg de
schakelaar omhoog.
4.
In
schakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzing: beweeg de
schakelaar naar u toe.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd.
6.
Sn
elheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
7.
I
ngestelde snelheid.
De ingestelde maximumsnelheid
blijft na het afzetten van het contact
opgeslagen in het geheugen.
Rijden

87
108_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Druk op het uiteinde van de schakelaar: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer in door
de schakelaar naar u toe te bewegen,
als de door u gewenste snelheid wordt
weergegeven (standaard de laatste
geprogrammeerde snelheid). Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt
de waarde van de snelheid wijzigen:
-
d
oor de schakelaar omhoog te bewegen
om de snelheid te verhogen,
-
d
oor de schakelaar omlaag te bewegen om
de snelheid te verlagen.
Door de schakelaar kort omhoog of omlaag
te bewegen wordt de snelheid gewijzigd
met + of - 1 km/h.
Door te schakelaar enige tijd omhoog of
omlaag te houden wordt de snelheid gewijzigd
met + of - 5
km/h.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Onderbreken
F U kunt de werking van de snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals de schakelaar naar u toe te
bewegen: het onderbreken wordt bevestigd
op het display (Pause).
F
B
eweeg de schakelaar nogmaals naar u
toe om de snelheidsbegrenzer weer in te
schakelen.
4
Rijden

89
108_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer (VTi 68-motor)
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig en is bij elke snelheid van
de auto mogelijk. Maar als u langzamer dan
30
km/h rijdt, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens via de schakelaar.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de ingestelde
maximumsnelheid het gaspedaal los tot de
wagensnelheid weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
De ingestelde maximumsnelheid wordt
bij het afzetten van het contact gewist.
Bediening aan de
stuurkolom
De bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer bevinden zich op deze
schakelaar aan de stuurkolom.
1.
I
n-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer: door op het uiteinde
van de schakelaar te drukken.
2.
I
nstellen van de snelheid
V
erlagen van de waarde: door de
schakelaar omlaag te bewegen.
3.
H
ervatten van de snelheidsbegrenzing
V
erhogen van de waarde: door de
schakelaar omhoog te bewegen.
4.
O
nderbreken van de snelheidsbegrenzing:
door de schakelaar naar u toe te bewegen.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
6.
I
ngestelde snelheid.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen. Als u andere gegevens wilt bekijken (zoals
de informatie over het traject A
), wordt
de informatie van de snelheidsbegrenzer
automatisch na ongeveer zes seconden weer
weergegeven.
4
Rijden

116
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor niet vastgemaakt/losgemaakt, op het
instrumentenpaneel.
2.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
links achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
3.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordels achter
De verklikkerlampjes 2 en/of 3 gaan
b randen op het display verklikkerlampjes
veiligheidsgordels en airbag voorpassagier
als één of meerdere passagiers de
veiligheidsgordel losmaken.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende ongeveer
30
seconden brandt het verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Als u bagage op de voorpassagiersstoel
plaatst, kan het verklikkerlampje gaan
branden.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel(s) voor
Het verklikkerlampje 1 gaat branden op het
i nstrumentenpaneel als de veiligheidsgordel
voor niet is vastgemaakt of is losgemaakt.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende ongeveer
30
seconden brandt het verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Veiligheid

119
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde
Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
F
Z
et het contact af en steek de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde.
F
D
raai deze in de stand "OFF" .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in het
display met de waarschuwingslampjes
voor de veiligheidsgordels en de
airbag vóór aan passagierszijde.
Het blijft branden zolang de airbag is
uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste
kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met
afgezet contact
de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw voorpassagier te garanderen.
Bij het aanzetten van het contact
gaat dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels en de airbag
vóór aan passagierszijde branden.
Dit waarschuwingslampje blijft
branden zolang de airbag vóór aan
passagierszijde is ingeschakeld.
Storing
Het branden van dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel duidt op een
storing in het airbagsysteem.
Neem in dat geval onmiddellijk contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Plaats in het geval van een storing geen
kinderzitje op de voorstoel en vervoer ook geen
volwassen passagier op deze plaats.
6
Veiligheid

170
108_nl_Chap08_en-cas-pannes_ed01-2016
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (bestuurderszijde).
F
M
aak het kunststof deksel los voor toegang
tot de zekeringen.
Breng na de werkzaamheden zorgvuldig het
deksel weer aan. Zekering
n r. Ampère
(A) Functies
1 5Achteruitrijlicht, brandstofinjectie - autoradio - ESP
2 15Ruitensproeiers voor en achter
3 5Hoofdservicecentrale - instrumentenpaneel - display -
airconditioning - achterruit- en buitenspiegelverwarming -
stoelver warming - elektrisch bedienbaar vouwdak - autoradio
4 5Elektrische stuurbekrachtiging - Stop & Start
5 15Ruitenwisser achter
6 5Motorventilateurgroep - ABS - ESP
7 25Ruitenwissers vóór
8 10Buitenspiegelverwarming
9 1512V-aansluiting (max. 120
W)
10 7, 5Buitenspiegels - autoradio - Stop & Start - instrumentenpaneel -
display
Storingen verhelpen