
86Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de dakconsoleof op het instrumentenbord
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 86XGordelverklikker 3 87vAirbags en gordelspanners
3 87WAirbag deactiveren 3 87pLaadsysteem 3 87ZStoringsindicatielamp 3 87ALaat auto spoedig nakijken
3 88oService-display 3 88CSchakel motor uit 3 88RRemsysteem 3 88uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 89k jOpschakelen, terugschakelen
3 89ìLane Departure Warning
3 89.RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 89ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 89WKoelvloeistoftemperatuur
3 90!Voorverwarmen 3 90YAdBlue 3 90wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 90IMotoroliedruk 3 90YTe laag brandstofpeil 3 91DAutostop 3 123\Autostop geblokkeerd 3 1239Buitenverlichting 3 91CGrootlicht 3 91íGrootlichtassistentie 3 92>Mistlamp 3 92rMistachterlicht 3 92mCruise control 3 92USnelheidsbegrenzer cruisecon‐
trol 3 92&Tachograaf 3 92yPortier open 3 92
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 168.
Zekeringen 3 175.

94Instrumenten en bedieningsorganenGeluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 49.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 139.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is3 147.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 134.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt 3 80.
● Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 26.● Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 31.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 129.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 151.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 134, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan er eenbijbehorend bericht op het Driver
Information Center (DIC) ver‐
schijnen 3 92.
● Als de buitenkruk van de zij‐ schuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 26.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-
startsysteem 3 123.

98VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 98
Lichtschakelaar ......................... 98
Automatische verlichting ...........98
Grootlicht ................................... 99
Grootlichtassistentie ..................99
Lichtsignaal ............................. 100
Koplampverstelling ..................100
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 100
Dagrijlicht ................................. 100
Adaptief rijlicht (AFL) ...............101
Alarmknipperlichten .................101
Richtingaanwijzers ..................101
Mistlampen voor ......................101
Mistachterlichten .....................102
Achteruitrijlichten .....................102
Beslagen lampglazen ..............102
Binnenverlichting .......................102
Bagageruimteverlichting ..........103
Leeslampen ............................. 103
Verlichtingsfuncties ....................104
Uitstapverlichting .....................104
Ontlaadbeveiliging accu ..........105Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7:uit0:zijmarkeringslichten9 P:dimlicht of grootlichtAUTO:automatische verlichting:
koplampen worden automa‐ tisch in- en uitgeschakeld.
Binnenste lichtschakelaar draaien:
>:mistlampenr:mistachterlichten
Controlelamp grootlicht P 3 91.
Controlelamp dimlicht 9 3 91.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐ ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.

Verlichting101Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er extra verlich‐
ting branden aan de desbetreffende
kant.
Het bochtlicht wordt na lang gebruik
en bij een snelheid van meer dan
40 km/u automatisch uitgeschakeld.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging
zoals bij het wisselen van rijstrook.
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van
rijstrook, tot aan de eerste aanslag.
Bij het loslaten van de hendel springt
deze terug naar de uitgangspositie.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐
slag wordt bewogen, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Richtingaan‐ wijzer uitschakelen door de hendel in
de oorspronkelijk stand terug te zet‐
ten.
Mistlampen voor
Binnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.

126Rijden en bedieningzo stevig mogelijk. Trap tegelij‐kertijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen on‐
dergrond of een oplopende hel‐ ling. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Vergrendelt de auto 3 21 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 31 en
het diefstalalarmsysteem 3 31 in.
Luchtvering
Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de rij‐
hoogte voortdurend aan de belasting
van de auto aan.Voorzichtig
Overschrijd voor een veilige wer‐
king van het luchtveringssysteem
het aangegeven maximaal toe‐
laatbaar totaalgewicht niet. Raad‐
pleeg het typeplaatje 3 206 of de
autopapieren.
Voor nadere informatie over het lucht‐ veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
HoofdschakelaarVoorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
Auto met starthulpkabels starten
3 194, auto slepen 3 196.
De hoofdschakelaar bevindt zich op
de portierstijl.

Verzorging van de auto159Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin
garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐ ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐ste versnelling of achteruitver‐
snelling inschakelen. Voorkomen
dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten datgeen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening in‐schakelen.
● Bandenspanning controleren. ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.

Verzorging van de auto177Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Zekeringenkast in
motorruimte
Onder het koelvloeistofexpansievat.
Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd.
Zekeringen i.v.m. lastige toeganke‐
lijkheid door een werkplaats laten ver‐
vangen.SymboolStroomkringSZijverlichting rechtsTZijverlichting linksWDimlicht rechtsaDimlicht links>MistlampLGrootlicht linksNGrootlicht rechtsuABSKVoorruitwissersSymboolStroomkringnVerwarmings- en ventila‐
tiesysteem/airconditioningVVerwarmde voorruit
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Achter het afwerkingspaneel aan de
linkerkant van het instrumentenpa‐
neel. Afwerkingspaneel vanaf de bo‐
venkant lostrekken.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.
Bepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.SymboolStroomkringZInfotainmentsysteem/
stoelverwarming/autodis‐
play/audioaansluitingen/
alarm?StekkerdoosÌAanstekereInstrumentenpaneelUCentrale vergrendeling0InterieurverlichtingORichtingaanwijzers/
mistachterlichten/carros‐
serieregelmoduleDIAGDiagnosestekkeruABS/elektronisch stabili‐
teitsprogrammadInterieurverlichting/
remlichtenZCarrosserieregelmoduleSTOPRemlicht

230TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............203, 207
Aanduidingen op banden ..........181
Aanhangerkoppeling ..................155
Aanhangerstabilisatie ................156
Aanhanger trekken ....................155
Aansteker .................................... 80
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 159
Accu ........................................... 165
Accu, starthulp gebruiken ...........194
Achterdeuren ............................... 29
Achterklep..................................... 21 Achterlichten .............................. 171
Achterruitverwarming ................... 37
Achterste zijruiten ........................36
Achteruitkijkcamera ...................149
Achteruitrijlichten .......................102
Adaptief rijlicht (AFL) .........101, 170
AdBlue .......................... 90, 129, 203
AdBlue-meter................................ 82
AdBlue-tank ................................ 224
Afmetingen auto ........................215
Airbag deactiveren ....................... 56
Airbag-deactivering ...................... 87
Airbag en gordelspanners ...........87
Airbaglabel.................................... 51
Airbagsysteem ............................. 51
Airconditioning ........................... 107Airconditioning achterin .............112
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 118
Alarmknipperlichten ...................101
Algemene informatie .................. 155
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 120
Andere auto slepen ...................197
Antiblokkeersysteem .................138
Antiblokkeersysteem (ABS) .........89
Antidiefstalbouten .......................190
Antivries ...................................... 162
Armsteun ..................................... 45
Asbakken ..................................... 80
Autogegevens ............................ 207
Autokrik....................................... 180
Automatische verlichting .............. 98
Automatisch vergrendelen ......21, 25
Auto ontgrendelen .........................6
Auto reinigen .............................. 198
Auto slepen ................................ 196
Auto stallen ................................. 159
Autostop ..................................... 121
Auto wassen ............................... 198
B Bagageruimteverlichting .............103
Banden ...................................... 181
Banden- en wielmaat, verwisselen ............................. 185