122KlimaatregelingDe ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐ tische modus regelen de ventilator‐
snelheid en de luchtverdeling auto‐
matisch de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar se‐
conden op het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden au‐ tomatisch geregeld.
● Alle luchtroosters openen.
● Druk op n om naar koeling om te
schakelen.
● Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor een maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor een maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat wordt verlaagd,
kan een Autostop worden geblok‐
keerd of wordt de motor bij het in‐
schakelen van de koeling automa‐
tisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 130.
De temperatuur kan voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde apart wor‐
den afgesteld.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● V indrukken.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
Klimaatregeling123●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken; om naar
de automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐ schakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen. Wan‐
neer u een instelling verandert, wordt
de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l,
M ,
K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de ach‐
tergrond ingeschakeld om te
helpen voorkomen dat ruiten be‐ slaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐ fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Rijden en bediening127Rijden en bedieningRijtips......................................... 128
Controle over de auto ..............128
Sturen ...................................... 128
Starten en bediening .................128
Nieuwe auto inrijden ................128
Contactslotstanden ..................129
Motor starten ........................... 129
Uitrol-brandstofafsluiter ...........130
Stop/Start-systeem ..................130
Parkeren .................................. 133
Uitlaatgassen ............................. 133
Roetfilter .................................. 133
Katalysator .............................. 134
Automatische versnellingsbak ...135
Versnellingsbakdisplay ............135
Keuzehendel ........................... 135
Handmatige modus .................136
Elektronische rijprogramma's ..137
Storing ..................................... 137
Stroomonderbreking ................137
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 138
Rijsystemen ............................... 139
All-wheel drive ......................... 139Remmen.................................... 139
Antiblokkeersysteem ...............139
Handrem .................................. 140
Remassistentie ........................140
Hellingrem ............................... 141
Rijregelsystemen .......................141
Traction Control .......................141
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 142
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 143
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 144
Cruise control .......................... 144
Snelheidsbegrenzer ................145
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 146
Parkeerhulp ............................. 148
Achteruitkijkcamera .................150
Verkeersbordherkenning .........152
Lane Departure Warning .........155
Brandstof ................................... 157
Brandstof voor benzinemotoren .....................157
Brandstof voor dieselmotoren . 157
Brandstof voor rijden op LPG ..157
Tanken .................................... 159
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 163Trekhaak.................................... 163
Algemene informatie ...............163
Rijgedrag en aanhangertips ....164
Aanhanger trekken ..................164
128Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 130.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door het stoppen van de motor of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Controlelamp c 3 86.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet tekrachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐
licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk zodat de accu ge‐
laden kan worden.
Roetfilter 3 133.
Rijden en bediening129Contactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3:startenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze los: een automatische re‐
geling bedient de startmotor na een
korte vertraging zolang de motor
draait; zie 'Automatische startmotor‐
regeling'.
Om de motor opnieuw te starten of
hem uit te zetten, moet u de sleutel
eerst terugdraaien naar stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Sleutelbeveiliging
Een aantal voertuigen met een auto‐
matische versnellingsbak is uitgerust
met een elektronisch sleutelbeveili‐
gingssysteem. De sleutelbeveiliging
is ontworpen om te voorkomen dat de
contactsleutel wordt verwijderd als de keuzehendel niet in P staat.
130Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐men:
● koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak)
● rempedaal niet ingetrapt of keu‐ zehendel niet in P of N (automa‐
tische versnellingsbak)
● time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal intrapt. Een accusen‐
sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐
leen wordt uitgevoerd wanneer de
accu voldoende geladen is om te kun‐
nen herstarten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Rijden en bediening131Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op Ï te drukken. Uitscha‐
keling wordt aangeduid wanneer de
led in de knop uitgaat.
Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie be‐
houden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet ma‐
nueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende geladen en
in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na het
rijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is niet
te laag.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● De auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Buitentemperaturen rond het vries‐
punt kunnen een Autostop verhinde‐ ren.
132Rijden en bedieningBepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk 'Klimaatregeling' voor meer details.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 128.
Accubeveiliging
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐ schillende elektrische functies zoals
de extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodus
gezet. De aanjagersnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
zet voordat u de koppeling heeft in‐
getrapt, gaat lampje - branden of
wordt het als bericht weergegeven op
het Driver Information Center.
Controlelamp - 3 85.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● De accu is ontladen.
● Het remvacuüm is niet vol‐ doende.
● De auto begint te rijden.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐
ter.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de stek‐
kerdoos is aangesloten, merkt u mo‐
gelijk een korte terugval tijdens het
herstarten van de motor.