184Verzorging van de autoAccu opladen9Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 219.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
● Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet
het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. De ontsteking driemaal
15 seconden per keer inschakelen.
Motor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Deze procedure na minstens 5 seconden herhalen.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp van een werkplaats inroepen.Wisserblad vervangen
Wisserbladen voorruit
Til de ruitenwisser op, druk op de
knop om het wisserblad los te maken en verwijder dit.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm
vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
206Verzorging van de autominuten voor het koppelen van de po‐sitie van het eerste wiel en vijf minu‐
ten voor het koppelen van de positie
van alle vier de wielen. Bij het over‐
schrijden van deze tijd stopt het kop‐
pelen en moet u opnieuw beginnen.
De koppelingsprocedure voor de ban‐ denspanningssensoren is als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische ver‐ snellingsbak: zet de keuzehendel
in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer Neu‐
traalstand.
4. Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het Driver Information
Center te selecteren.
5. Blader met het stelwiel naar het bandenspanningsmenu.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces ver‐ schijnen.7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De cla‐
xon piept twee keer om aan te ge‐
ven dat de ontvanger in de inleer‐ modus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de lin‐ kerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de ban‐
denspanningssensor te activeren. De claxon piept en alle richting‐aanwijzers werken kort ter beves‐
tiging dat de sensoridentificatie‐
code aan de positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9. De claxon
piept twee keer ter aand uiding dat de sensoridentificatiecode aan
het linkerachterwiel is gekoppeld
en dat de procedure voor het kop‐pelen van de bandenspannings‐
sensoren afgesloten is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aan‐
bevolen bandenspanning zoals
aangegeven op het etiket ban‐
denspanningsinformatie.
15. Controleer of de beladingsstatus voor de banden is ingesteld vol‐
gens de geselecteerde druk‐
waarde 3 102.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
251Opbergruimte voorin ....................64
Opbergvakken .............................. 62
Opbergvak onder passagiersstoel 64
Opgeslagen instellingen ...............21
Opklapbaar aflegvlak ...................79
Opschakelen................................. 98
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 221
Panoramadak .............................. 34
Parkeerhulp ............................... 159
Parkeerlichten ............................ 128
Parkeren .............................. 18, 147
Partikelfilter ................................. 148
Pedaal intrappen .......................... 97
Persoonlijke instellingen ............114
Persoonlijke instellingen configureren ............................ 114
Pollenfilter .................................. 141
Portieren ....................................... 26
Portier open ............................... 101
Prestaties ................................... 236
Profieldiepte ............................... 206
Q Quickheat ................................... 139R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 247
Regelbare instrumentenverlichting ...........129
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 246
Remassistentie .......................... 156
Rem- en koppelingssysteem .......97
Rem- en koppelingsvloeistof ......227
Remmen ............................ 154, 182
Remvloeistof .............................. 182
Reparatie ongevalschade ...........244
Reservewiel ............................... 216
Richtingaanwijzer ........................95
Richtingaanwijzers ..................... 127
Richtingaanwijzers vooraan ......190
Richtingaanwijzer vooraan .........185
Roetfilter ............................... 99, 148
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......171
Rijverlichting ........................ 12, 101
S
Service ............................... 141, 226
Service-display ............................ 92
Service-indicatie .......................... 97
Service-informatie ...................... 226
Sjorogen ...................................... 77
Sleutels ........................................ 19Sleutels, opgeslagen instellingen. 21
Sleutels, sloten ............................. 19
Sneeuwkettingen .......................208
Snelheidsmeter ............................ 89 Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................181
Startbeveiliging ....................28, 101
Starten en bedienen ...................143
Starthulp gebruiken ...................219
Stoelpositie .................................. 37
Stoelverstelling ........................6, 38
Stoelverwarming ........................... 41
Stop/Start-systeem .....................145
Storing ....................................... 152
Storingsindicatielamp ..................97
Stroomonderbreking ..................152
Sturen ......................................... 143
Stuurbedieningsknoppen .............83
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......181
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 83
Stuurwiel, verwarmd .....................83
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 167
Technische gegevens ................234
Te laag brandstofpeil .................100
Toerenteller ................................. 90
Top-Tether-bevestigingsogen ......61