
Instrumenten en bedieningsorganen101Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ....................102
Stuurwielverstelling .................102
Stuurbedieningsknoppen ......... 102
Verwarmd stuurwiel .................102
Claxon ..................................... 103
Wis-/wasinstallatie voorruit ......103
Wis-/wasinstallatie achterruit ...105
Buitentemperatuur ...................105
Klok ......................................... 106
Elektrische aansluitingen .........107
Aansteker ................................ 108
Asbakken ................................. 108
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................109
Instrumentengroep ..................109
Snelheidsmeter .......................109
Kilometerteller ......................... 109
Dagteller .................................. 109
Toerenteller ............................. 109
Brandstofmeter ........................110
Brandstofkeuzeschakelaar ......110
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 111
Service-display ........................ 111Controlelampen .......................112
Richtingaanwijzer ....................114
Gordelverklikker ......................115
Airbag en gordelspanners .......115
Airbag-deactivering .................115
Laadsysteem ........................... 115
Storingsindicatielamp ..............116
Service-indicatie ......................116
Rem- en koppelingssysteem ...116
Pedaal intrappen .....................116
Elektrische handrem ................116
Elektrische handrem defect .....117
Antiblokkeersysteem (ABS) .....117
Opschakelen ........................... 117
Stuurbekrachtiging ..................117
Lane Departure Warning .........118
Ultrasoonparkeerhulp ..............118
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...........118
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..118
Traction Control-systeem UIT . 118
Voorverwarming ......................118
Roetfilter .................................. 118
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 119
Motoroliedruk ........................... 119
Te laag brandstofpeil ...............119
Startbeveiliging ........................120
Motorvermogen verminderd ....120Rijverlichting ............................ 120
Grootlicht ................................. 120
Grootlichtassistentie ................120
Adaptive Forward Lighting .......120
Mistlamp .................................. 120
Mistachterlicht ......................... 120
Niveau sproeiervloeistof te laag ......................................... 120
Cruise control .......................... 120
Adaptieve cruise control ..........121
Voorligger gedetecteerd ..........121
Portier open ............................. 121
Informatiedisplays ......................121
Driver Information Center ........121
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................. 125
Regeleenheid smartphone ......127
Boordinformatie ......................... 128
Geluidssignalen .......................130
Batterijspanning .......................131
Tripcomputer .............................. 131
Persoonlijke instellingen ............134
OnStar ....................................... 139

114Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 114XGordelverklikker 3 115vAirbags en gordelspanners
3 115VAirbag deactiveren 3 115pLaadsysteem 3 115ZStoringsindicatielamp 3 116gLaat auto spoedig nakijken
3 116RRem- en koppelingssysteem
3 116-Pedaal intrappen 3 116mElektrische handrem 3 116jStoring elektrische handrem
3 117uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 117[Opschakelen 3 117cStuurbekrachtiging 3 117)Lane Departure Warning
3 118rUltrasoonparkeerhulp 3 118nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 118bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 118kTraction Control-systeem uit
3 118!Voorverwarmen 3 118%Roetfilter 3 118wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 119IMotoroliedruk 3 119iTe laag brandstofpeil 3 119dStartbeveiliging 3 120#Beperkt motorvermogen
3 1208Buitenverlichting 3 120CGrootlicht 3 120lGrootlichtassistentie 3 120fAdaptief rijlicht (AFL) 3 120>Mistlamp 3 120rMistachterlicht 3 120GSproeiervloeistof laag 3 120mCruise control 3 120 /Adap‐
tieve cruise control 3 121AVoorligger gedetecteerd
3 121hPortier open 3 121
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.

Instrumenten en bedieningsorganen117KnippertElektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de
ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Elektrische handrem defect j brandt of knippert geel.
Brandt Elektrische handrem werkt niet opti‐maal 3 181.
Knippert Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 180.
Opschakelen [ brandt groen als een controlelamp
of verschijnt als een symbool R met
het nummer van de naasthogere ver‐ snelling op het Driver Information
Center (DIC) wanneer opschakelen
omwille van het brandstofverbruik
wordt aanbevolen.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als pop-up
op het DIC.
Rijhulp EcoFlex 3 131.
Stuurbekrachtiging c brandt geel.
Gaat branden met verminderde
stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 170.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats
inroepen.

180Rijden en bedieningHandgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit inschakelen: breng de auto
tot stilstand, trap het koppelingspe‐
daal in, druk op de ontgrendelings‐
knop op de schakelhendel en schakel de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Opschakelindicatie 3 117.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 116.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.

Rijden en bediening181Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 117.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.

186Rijden en bedieningInteractief rijsysteemFlex RideHet Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
● SPORT -modus: druk op SPORT,
de led brandt.
● TOUR -modus: druk op TOUR, de
led brandt.
● NORMAL modus: zowel SPORT
als TOUR zijn niet ingedrukt,
geen enkele LED brandt.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende systemen:
● Elektronische dempingsregeling (CDC)
● Gaspedaalbediening
● Stuurinrichting
● Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)● Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
● Automatische versnellingsbak
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
● De schokdempers worden stijver
om een beter contact met het
wegdek te houden.
● De motor reageert sneller op be‐ wegingen van het gaspedaal.
● De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
● De automatische versnellings‐bak schakelt later.
● Als de SPORT-modus is geacti‐ veerd, wordt de witte verlichting
van de hoofdtellers rood.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
● De schokdempers worden zach‐ ter.
● Het gaspedaal reageert volgens de standaardinstellingen.
● De stuurbekrachtiging staat in de
standaardmodus.
● De automatische versnellings‐ bak schakelt volgens de comfort‐
modus.
● De verlichting van de hoofdtellers
is wit.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.

188Rijden en bedieningIn elke rijmodus maakt
OPC Flex Ride een netwerkverbin‐
ding met de volgende systemen:
● Elektronische dempingsregeling (CDC)
● Gaspedaalbediening
● Stuurinrichting
● Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
● Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
NORMALE modus
In de NORMAL-modus, wanneer
SPORT of OPC niet is ingedrukt, wor‐
den alle instellingen van het systeem
aangepast aan de standaardwaar‐
den.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl.
OPC-modus
Het dynamische rijgedrag wordt aan‐
gepast aan hoge prestatie-instellin‐
gen.In deze modus is de verlichting van de belangrijkste instrumenten rood.
Persoonlijke instellingen in de OPC-
modus
U kunt de functies van de OPC-mo‐
dus selecteren wanneer u op OPC
drukt. U kunt deze instellingen wijzi‐
gen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 134.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De Cruise control kan snelheden van ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.

240Verzorging van de autoLet er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg bij auto's met een Stop/Start-
systeem dat de AGM-accu (Absorp‐
tive Glass Mat) weer wordt vervangen door een AGM-accu.U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 170.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 287.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen:
● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen aan‐
leiding geven tot blindheid of let‐
sel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat blindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.