146Rijden en bedieningInschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Activering
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Deactivering Druk op y; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het geheugen.
Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● Rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep gaat uit. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de cruise control uit‐
geschakeld en wordt de opgeslagen
snelheid gewist.
Rijden en bediening147SnelheidsbegrenzerDe snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren
tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Activering
Druk op L. Als de cruise control eer‐
der geactiveerd was, wordt deze uit‐
geschakeld als de snelheidsbegren‐
zer wordt geactiveerd en de controle‐ lamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Center.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
148Rijden en bedieningSnelheidslimiet overschrijdenIn noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐
ver Information Center en er klinkt te‐ gelijkertijd een geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering
Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid van de auto is niet meer begrensd.
De beperkte snelheid wordt opgesla‐
gen.
Ook verschijnt er een bijbehorend be‐ richt op het Uplevel-display.
Snelheidslimiet hervatten Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.Uitschakelen
Druk op L, de indicatie van de snel‐
heidslimiet in het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door via m de cruise control te acti‐
veren of door het contact uit te scha‐
kelen wordt de snelheidsbegrenzer
ook gedeactiveerd en de opgeslagen snelheid gewist.
Parkeerhulp Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand tus‐sen de auto en eventuele obstakels
achter te meten. Deze informeert en
waarschuwt de bestuurder met ge‐
luids- en visuele signalen.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren in de achterbumper.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is het systeem automatisch
klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
237Brandstofkeuzeschakelaar ..........80
Brandstofmeter ............................ 80
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 164
Brandstof voor benzinemotoren 159
Brandstof voor rijden op LPG .....159
Buitenspiegels .............................. 28
Buitentemperatuur .......................75
Buitenverlichting .........................110
C
Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................22
Claxon ................................... 13, 73
Code ............................................. 98
Colour-Info-Display .......................96
Conformiteitsverklaring ...............230
Contactslotstanden ....................129
Controlelampen ......................79, 82
Controle over de auto ................128
Controles .................................... 168
Cruise control ...................... 90, 145
D Dagrijlicht ................................... 112
Dagteller ...................................... 79
Dakbelasting ................................. 69
Dakdrager .................................... 69
Diefstalalarmsysteem ..................26
Dimlicht of grootlicht ...................110
Draagsysteem achterzijde ............54Driepuntsgordel ........................... 39
Driver Information Center .............90
E
Eerste hulp ................................... 68
Elektrisch bediende ruiten ...........29
Elektrische aansluitingen .............78
Elektrische verstelling ..................28
Elektrisch systeem...................... 182
Elektronische rijprogramma's ....139
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....88
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 142
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............88
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............121
Erkenning van software ..............232
Event Data Recorders (EDR) .....234
F
Fietsendrager ............................... 54
Flex-Fix-systeem .......................... 54
Frontaal airbagsysteem ...............44
G
Geautomatiseerde versnellingsbak .......................136
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................100Gereedschap ............................. 187
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................68
Gloeilamp vervangen ................173
Gordels ......................................... 38
Gordelverklikker ........................... 85
Gordijnairbagsysteem .................. 45
Graphic-Info-Display .....................97
Grootlicht ............................. 90, 111
H Halogeenkoplampen .................173
Handgeschakelde modus ..........138
Handgeschakelde versnellingsbak ......................135
Handmatige dimfunctie ................29
Handrem ............................. 139, 140
Handschoenenkastje ...................52
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 141
Hoofdsteunen .............................. 33
Hoofdsteunverstelling ....................8
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 48
Info-Displays ................................. 90
Inhouden ................................... 228
Inklapbare spiegels .....................28
Inleiding ......................................... 3