Stoelen, veiligheidssystemen43UK: НІКОЛИ не використовуйте
систему безпеки для дітей, що
встановлюється обличчям назад, на сидінні з УВІМКНЕНОЮ
ПОДУШКОЮ БЕЗПЕКИ, інакше це
може призвести до СМЕРТІ чи
СЕРЙОЗНОГО ТРАВМУВАННЯ
ДИТИНИ.
HU: SOHA ne használjon hátrafelé
néző biztonsági gyerekülést előlről
AKTÍV LÉGZSÁKKAL védett ülésen,
mert a GYERMEK HALÁLÁT vagy
KOMOLY SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
HR: NIKADA nemojte koristiti sustav
zadržavanja za djecu okrenut prema
natrag na sjedalu s AKTIVNIM ZRAČ‐
NIM JASTUKOM ispred njega, to bi
moglo dovesti do SMRTI ili OZBILJN‐ JIH OZLJEDA za DIJETE.
SL: NIKOLI ne nameščajte otroškega
varnostnega sedeža, obrnjenega v
nasprotni smeri vožnje, na sedež z
AKTIVNO ČELNO ZRAČNO BLA‐
ZINO, saj pri tem obstaja nevarnost
RESNIH ali SMRTNIH POŠKODB za
OTROKA.
SR: NIKADA ne koristiti bezbednosni
sistem za decu u kome su deca okre‐
nuta unazad na sedištu sa AKTIVNIMVAZDUŠNIM JASTUKOM ispred se‐
dišta zato što DETE može da NA‐ STRADA ili da se TEŠKO POVREDI.
MK: НИКОГАШ не користете детско
седиште свртено наназад на
седиште заштитено со АКТИВНО
ВОЗДУШНО ПЕРНИЧЕ пред него,
затоа што детето може ДА ЗАГИНЕ
или да биде ТЕШКО ПОВРЕДЕНО.
BG: НИКОГА не използвайте
детска седалка, гледаща назад,
върху седалка, която е защитена
чрез АКТИВНА ВЪЗДУШНА
ВЪЗГЛАВНИЦА пред нея - може да се стигне до СМЪРТ или
СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на
ДЕТЕТО.
RO: Nu utilizaţi NICIODATĂ un scaun
pentru copil îndreptat spre partea din
spate a maşinii pe un scaun protejat
de un AIRBAG ACTIV în faţa sa;
acest lucru poate duce la DECESUL
sau VĂTĂMAREA GRAVĂ a COPI‐
LULUI.
CS: NIKDY nepoužívejte dětský
zádržný systém instalovaný proti
směru jízdy na sedadle, které je chrá‐něno před sedadlem AKTIVNÍM AIR‐
BAGEM. Mohlo by dojít k VÁŽNÉMU
PORANĚNÍ nebo ÚMRTÍ DÍTĚTE.
SK: NIKDY nepoužívajte detskú se‐
dačku otočenú vzad na sedadle chrá‐
nenom AKTÍVNYM AIRBAGOM, pre‐ tože môže dôjsť k SMRTI alebo VÁŽ‐
NYM ZRANENIAM DIEŤAŤA.
LT: JOKIU BŪDU nemontuokite atgal
atgręžtos vaiko tvirtinimo sistemos
sėdynėje, prieš kurią įrengta AKTYVI
ORO PAGALVĖ, nes VAIKAS GALI
ŽŪTI arba RIMTAI SUSIŽALOTI.
LV: NEKĀDĀ GADĪJUMĀ neizmanto‐
jiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēde‐
klīti sēdvietā, kas tiek aizsargāta ar
tās priekšā uzstādītu AKTĪVU DRO‐
ŠĪBAS SPILVENU, jo pretējā gadī‐
jumā BĒRNS var gūt SMAGAS
TRAUMAS vai IET BOJĀ.
ET: ÄRGE kasutage tahapoole suu‐
natud lapseturvaistet istmel, mille ees
on AKTIIVSE TURVAPADJAGA kait‐ stud iste, sest see võib põhjustada
LAPSE SURMA või TÕSISE VIGAS‐
TUSE.
44Stoelen, veiligheidssystemenMT: QATT tuża trażżin għat-tfal li jħa‐
res lejn in-naħa ta’ wara fuq sit protett b’AIRBAG ATTIV quddiemu; dan
jista’ jikkawża l-MEWT jew ĠRIEĦI
SERJI lit-TFAL.
Behalve de waarschuwing conform
ECE R94.02 moet een voorwaarts
gericht kinderveiligheidssysteem om‐
wille van de veiligheid uitsluitend wor‐ den gebruikt volgens de instructies en
beperkingen in de tabel 3 48.
U vindt het airbaglabel aan beide zij‐
den van de zonneklep aan passa‐
gierszijde.
Airbag deactiveren 3 45.
Frontaal airbagsysteem Het frontairbagsysteem bestaan uit
een airbag in het stuurwiel en een air‐
bag in het instrumentenpaneel aan de passagierskant voorin. De locatie is
te herkennen aan het opschrift
AIRBAG .
Het frontairbagsysteem treedt in wer‐
king bij een voldoende krachtige aan‐ rijding aan de voorzijde. Het contact
moet aanstaan.
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en hoofd
van de inzittenden voorin de auto
aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Alleen bij een correcte zitpositie is
optimale bescherming mogelijk.
Stoelpositie 3 34.
Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag
houden.
Veiligheidsgordel correct omleg‐
gen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming
bieden.
Zijdelings airbagsysteem
De zijdelingse airbags bestaan uit air‐ bags in de rugleuningen van de beide
voorstoelen. De locatie is te herken‐ nen aan het opschrift AIRBAG.
Het zijairbagsysteem treedt in wer‐
king bij een voldoende krachtige zij‐
delingse aanrijding. Het contact moet
aanstaan.
Stoelen, veiligheidssystemen45
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en de
heupen bij een zijdelingse aanrijding
aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
Let op
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐
zen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
Gordijnairbagsysteem
De hoofdairbags bestaan uit een air‐
bag aan weerskanten in het dak‐
frame. De locatie is te herkennen aan het opschrift AIRBAG op de dakstij‐
len.
Het gordijnairbagsysteem treedt in
werking bij een voldoende krachtige
zijdelingse aanrijding. Het contact
moet aanstaan.
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het hoofd bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt
om lichte kledingstukken, zonder
kleerhangers, aan op te hangen.
Geen voorwerpen in de kleding‐
stukken bewaren.
Airbag deactiveren
Het passagiersairbagsysteem vóór moet voor een kinderveiligheidssys‐
teem op de passagiersstoel worden
gedeactiveerd volgens de instructies
in de tabel 3 48. Het zijairbag- en
het gordijnairbagsysteem, de gordel‐
voorspanners en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief.
46Stoelen, veiligheidssystemen
Gebruik de contactsleutel om de
schakelaarstand te kiezen:
*
OFF:airbag van voorpassagier is
gedeactiveerd en gaat niet af bij een aanrijding. Controle‐
lampje *OFF brandt voort‐
durend in de middenconsoleV
ON:airbag van voorpassagier is
actief9 Gevaar
Deactiveer de passagiersairbag
uitsluitend bij gebruik van een kin‐ derveiligheidssystemen, volgens
de instructies en beperkingen in
de tabel 3 48.
Anders is er kans op dodelijk letsel voor een persoon op de passa‐
giersstoel met een gedeacti‐
veerde airbag.
Als de controlelamp V ongeveer
60 seconden brandt nadat het contact ingeschakeld is, gaat het airbagsys‐
teem voor de voorpassagier af bij een
aanrijding.
Indien beide conrolelampen tegelij‐
kertijd branden zit er een storing in het systeem. De systeemstatus wordt
niet aangeduid; er mag niemand op
de stoel van de voorpassagier ver‐
voerd worden. Roep onmiddellijk de
hulp van een werkplaats in.
Verander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld.
Status blijft actief tot de volgende ver‐ andering.
Controlelamp airbag-deactivering
3 86.
Stoelen, veiligheidssystemen47Kinderveiligheidssyste‐
men
Wij bevelen de volgende Opel kinder‐ veiligheidssystemen aan die speci‐
fiek voor montage in uw auto geschikt
zijn:
● Groep 0, groep 0+
OPEL babywieg, met of zonder
ISOFIX -onderstuk, voor kinderen
tot 13 kg.
● Groep I
FAIR G 0/1 S ISOFIX, voor kin‐
deren van 9 kg tot 13 kg in deze
groep.
OPEL Duo, voor kinderen van
13 kg tot 18 kg in deze groep.
● Groep II, groep III
OPEL Kid, OPEL Kidfix, TAKATA
MAXI 2/3 voor kinderen van
15 kg tot 36 kg.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐ ties bij het kinderveiligheidssysteemopvolgen.Houd u altijd aan de plaatselijke oflandelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde zit‐
plaatsen verboden.9 Gevaar
Bij gebruik van een achterwaarts
gericht kinderveiligheidssysteem
op de passagiersstoel voor moet
het airbagsysteem voor de passa‐
giersstoel voor gedeactiveerd zijn.
Dit geldt ook voor bepaalde voor‐ waarts gerichte kinderveiligheids‐
systemen zoals aangegeven in de
tabel 3 48.
Airbag deactiveren 3 45.
Airbaglabel 3 41.
Juiste systeem selecteren De achterbank is de beste plaats omeen kinderzitje vast te maken.
Vervoer kinderen zo lang mogelijk te‐ gen de rijrichting in. Hierdoor wordt de
nog erg zwakke ruggengraat van het
kind bij een ongeval minder belast.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die voldoen aan de geldende UN ECE-
regelgeving. Raadpleeg de plaatse‐
lijke wetgeving en richtlijnen voor het
verplichte gebruik van kinderveilig‐
heidssystemen.
Het kinderveiligheidssysteem dat u
gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype.
Het kinderveiligheidssysteem moet
op de correcte positie in de auto wor‐
den gemonteerd, zie de onder‐
staande tabellen.
Laat kinderen alleen aan de trottoir‐
kant van de auto uit- en instappen.
Wanneer het kinderveiligheidssys‐
teem niet wordt gebruikt, moet u vast‐ zetten met een veiligheidsgordel of
verwijderen.
Let op
Kinderveiligheidssystemen niet be‐
plakken of met andere materialen af‐ dekken.
Een kinderveiligheidssysteem dat
tijdens een aanrijding werd belast
moet worden vervangen.
48Stoelen, veiligheidssystemenInbouwposities kinderveiligheidssystemenToegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichts- of leeftijdsgroep
Op passagiersstoel
Op zitplaatsen achterin
geactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kg
of ca. 10 maandenXU 1U*Groep 0+: tot 13 kg
of ca. 2 jaarXU 1U*Groep I: 9 tot 18 kg
of ca. 8 maanden tot 4 jaarXU 1U2
*Groep II: 15 tot 25 kg
of ca. 3 tot 7 jaarU**XU*Groep III: 22 tot 36 kg
of ca. 6 tot 12 jaarU**XU*1:als het kinderveiligheidssysteem met een driepuntsgordel wordt vastgezet, zet de rugleuning dan verticaal zodat de gordel aan de kant van de gesp strak zit. Zet de zithoogte op de hoogste stand.2:verwijder bij het gebruik van kinderveiligheidssystemen in deze groep de hoofdsteun achter 3 33*:zet de betreffende voorstoel voor het kinderveiligheidssystemen in één van de voorste standen**:zet de passagiersstoel in de achterste stand. Zet de stoelzitting in hoogste stand en de hoofdsteun in de laagste
stand. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop om te verzekeren dat de veiligheidsgordel van de auto van het bovenste verankeringspunt vandaan naar voren looptU:universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsgordelX:kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan
Instrumenten en bedieningsorganen71Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................72
Stuurwielverstelling ...................72
Stuurbedieningsknoppen ...........72
Verwarmd stuurwiel ...................72
Claxon ....................................... 73
Wis-/wasinstallatie voorruit ........73
Wis-/wasinstallatie achterruit .....75
Buitentemperatuur .....................75
Klok ........................................... 76
Elektrische aansluitingen ...........78
Aansteker .................................. 78
Asbakken ................................... 79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................79
Instrumentengroep ....................79
Snelheidsmeter ......................... 79
Kilometerteller ........................... 79
Dagteller .................................... 79
Toerenteller ............................... 80
Brandstofmeter .......................... 80
Brandstofkeuzeschakelaar ........80
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 81
Service-display .......................... 81Controlelampen......................... 82
Richtingaanwijzer ......................85
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........86
Airbag-deactivering ...................86
Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................87
Service-indicatie ........................87
Rem- en koppelingssysteem .....87
Pedaal intrappen .......................87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......88
Opschakelen ............................. 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............88
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....88
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 89
Motoroliedruk ............................. 89
Te laag brandstofpeil .................89
Startbeveiliging .......................... 90
Rijverlichting .............................. 90
Grootlicht ................................... 90
Mistachterlicht ........................... 90
Cruise control ............................ 90
Portier open ............................... 90
Informatiedisplays ........................90
Driver Information Center ..........90Colour-Info-Display ....................96
Graphic-Info-Display ..................97
Boordinformatie ........................... 98
Geluidssignalen .......................100
Batterijspanning .......................100
Persoonlijke instellingen ............101
OnStar ....................................... 105
Instrumenten en bedieningsorganen85Controlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 85XGordelverklikker 3 85vAirbags en gordelspanners
3 86VAirbag deactiveren 3 86pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp 3 87gLaat auto spoedig nakijken
3 87RRem- en koppelingssysteem
3 87-Pedaal intrappen 3 87uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 88[Opschakelen 3 88cStuurbekrachtiging 3 88rUltrasoonparkeerhulp 3 88nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 88bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 88wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 89IMotoroliedruk 3 89YTe laag brandstofpeil 3 89dStartbeveiliging 3 908Buitenverlichting 3 90CGrootlicht 3 90rMistachterlicht 3 90mCruise control 3 90hPortier open 3 90
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐keld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Gloeilamp vervangen 3 173, zeke‐
ringen 3 182.
Richtingaanwijzers 3 113.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de toerenteller.