6–59
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Koplampen (Met halogeen koplampen)
Dimlichtgloeilampen
1. Als u de rechter gloeilamp gaat
vernieuwen, de motor starten, het
stuurwiel volledig naar links draaien
en de motor stopzetten. Als u de
linker gloeilamp gaat vernieuwen, het
stuurwiel naar rechts draaien en de
motor afzetten.
2. Controleer of de koplampschakelaar
uitgeschakeld is.
3. Trek aan het midden van elk van
de plastic klemmen en verwijder de
klemmen.
Verwijderen
Monteren
4. Draai de schroef linksom en verwijder
deze en trek vervolgens de stofkap
gedeeltelijk van zijn plaats.
5. Maak de stekker los van de eenheid
door het uitsteeksel op de stekker met
uw vinger in te drukken en de stekker
naar beneden te trekken.
6. Draai de houder en de gloeilamp en
verwijder deze. Verwijder de gloeilamp
voorzichtig uit de lamphouder in de
re À ector door deze langzaam recht naar
achteren uit de houder te trekken.
7. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
6–61
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
Voorste richtingaanwijzerlampen,
Positielampen/Voorste
zijmarkeringslampen (Met
halogeen koplampen)
* , Voorste
zijmarkeringslampen (Met LED
koplampen)
*
1. Als u de rechter gloeilamp gaat
vernieuwen, de motor starten, het
stuurwiel volledig naar links draaien
en de motor stopzetten. Als u de
linker gloeilamp gaat vernieuwen, het
stuurwiel naar rechts draaien en de
motor afzetten.
2. Controleer of de koplampschakelaar
uitgeschakeld is.
3. Trek aan het midden van elk van
de plastic klemmen en verwijder de
klemmen.
Verwijderen
Monteren
4. Draai de schroef linksom en verwijder
deze en trek vervolgens de stofkap
gedeeltelijk van zijn plaats.
5. (Voorste richtingaanwijzerlampen)
Maak de stekker los van de eenheid
door het uitsteeksel op de stekker met
uw vinger in te drukken en aan de
stekker te trekken.
6. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
7–27
Als er zich een probleem voordoet
Accu is uitgeput
1. Verwijder het accudeksel.
2. Controleer of de hulpaccu 12 V is en
of de negatieve pool daarvan met de
massa verbonden is.
3. Indien de hulpaccu zich in een andere
auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken. Zet de motor van de
auto met de hulpaccu stop en schakel
alle niet noodzakelijke elektrische
verbruikers in beide auto's uit.
4. Sluit de hulpstartkabels in precies
dezelfde volgorde aan zoals is
aangegeven in de illustratie.
Sluit het ene uiteinde van een
hulpstartkabel aan op de positieve
pool van de uitgeputte accu (1).
Sluit het andere uiteinde aan op de
positieve pool van de hulpaccu (2).
Sluit het ene uiteinde van de andere
hulpstartkabel aan op de negatieve
pool van de hulpaccu (3).
Sluit het andere uiteinde aan op
het massapunt aangegeven in de
illustratie op afstand van de uitgeputte
accu (4).
5. Start de motor van de auto waarin zich
de hulpaccu bevindt en laat de motor
gedurende enkele minuten draaien.
Start vervolgens de motor van de auto
met de uitgeputte accu. 6. (Met i-ELOOP systeem)
Het is mogelijk dat na het starten van
de motor het i-ELOOP indicatielampje
gaat knipperen. Het indicatielampje
gaat uit wanneer de motor draait en
het opladen is voltooid. Controleer
alvorens te gaan rijden dat het
i-ELOOP indicatielampje is gedoofd.
OPMERKING
Als u met de auto gaat rijden terwijl
het i-ELOOP indicatielampje
knippert, hoort u een pieptoon.
Als het stuurwiel wordt gedraaid
terwijl het i-ELOOP indicatielampje
knippert, kan dit zwaarder aanvoelen
dan normaal, echter dit duidt niet op
een defect. Wanneer het i-ELOOP
indicatielampje is gedoofd, zal de
werking van het stuur weer normaal
worden.
De hulpstartkabels niet verwijderen
terwijl het i-ELOOP indicatielampje
knippert.
7. Maak wanneer u gereed bent de kabels
voorzichtig los, in de omgekeerde
volgorde als beschreven in de illustratie.
8. Als het accudeksel verwijderd is, dit in
omgekeerde volgorde van verwijderen
monteren.
OPMERKING
Controleer of de deksels stevig op hun
plaats zijn aangebracht.
7–30
Als er zich een probleem voordoet
Oververhitting
O v e r v e r h i t t i n g
Indien het waarschuwingslampje voor
hoge motorkoelvloeistoftemperatuur gaat
branden, de auto vermogen verliest of u
een luid tikkend of pingelend geluid hoort,
is de motor waarschijnlijk oververhit.
WAARSCHUWING
Stop op een veilige plaats, zet
vervolgens het contact uit en let er op
dat de ventilator niet draait alvorens te
proberen in de buurt van de
koelventilator te werken:
Werken in de buurt van de
koelventilator wanneer deze draait is
gevaarlijk. Als de motor is stopgezet
en de temperatuur in de motorruimte
hoog is, kan de ventilator gedurende
onbepaalde tijd blijven draaien.
U zou door de ventilator ernstige
verwondingen kunnen oplopen.
Geen van de
koelsysteemdoppen verwijderen
wanneer de motor en de radiateur heet
zijn:
Wanneer de motor en de radiateur heet
zijn, kan kokend hete koelvloeistof en
stoom onder druk naar buiten spuiten
en ernstig letsel veroorzaken.
De motorkap UITSLUITEND openen
nadat er geen stoom meer uit de
motorruimte komt:
Stoom van een oververhitte motor is
gevaarlijk. De ontsnappende stoom kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
Als het waarschuwingslampje voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur gaat
branden:
1. Rijd naar de kant van de weg en
breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
2. Schakel bij een automatische
transmissie in stand P (parkeren)
of schakel bij een handgeschakelde
versnellingsbak in de neutraalstand.
3. Trek de handrem aan.
4. Schakel de airconditioning uit.
5. Controleer of er koelvloeistof of stoom
uit de motorruimte ontsnapt.
Als er stoom uit de motorruimte
komt:
Niet te dicht in de buurt van de
voorzijde van de auto komen. Zet de
motor stop.
Wacht totdat er geen stoom meer
naar buiten komt, open vervolgens de
motorkap en start de motor.
Indien er geen kokende koelvloeistof
of stoom naar buiten komt:
De motorkap openen en de motor
stationair laten draaien om deze
geleidelijk te laten afkoelen.
OPGELET
Als de koelventilator niet functioneert
terwijl de motor draait, zal de
motortemperatuur toenemen. Zet de
motor stop en neem contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
of ¿ ciële Mazda reparateur.
7–39
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indicatielampjes en waarschuwingszoemers
Signaal Waarschuwing
Motoroliewaarschuwingslampje
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat de druk van de motorolie laag is.
OPGELET
De motor niet laten draaien wanneer de oliedruk laag is. Anders kan dit uitgebreide
motorschade tot gevolg hebben.
Als tijdens het rijden het lampje gaat branden of de waarschuwingsindicatie wordt
getoond:
1. Rijd naar de kant van de weg en breng de auto op een veilige en vlakke plaats tot
stilstand.
2. Zet de motor stop en wacht 5 minuten om de olie naar het carter te laten terugvloeien.
3. Inspecteer het motoroliepeil 6-32 . Als het peil laag is, de juiste hoeveelheid
motorolie bijvullen en er daarbij op letten niet teveel bij te vullen.
OPGELET
De motor niet laten draaien als het oliepeil laag is. Anders kan dit uitgebreide
motorschade tot gevolg hebben.
4. Start de motor en controleer het waarschuwingslampje.
Indien het lampje blijft branden ook als het oliepeil normaal is of nadat u olie heeft
bijgevuld, de motor onmiddellijk stopzetten en uw auto naar een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of ¿ ciële Mazda reparateur laten slepen.
(Rood)
Waarschuwingslampje
voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur
Het lampje knippert wanneer de motorkoelvloeistoftemperatuur buitengewoon hoog is
en gaat branden wanneer de motorkoelvloeistoftemperatuur verder toeneemt.
Te nemen maatregelen
Lampje knippert
Rijd langzaam om de motorbelasting te verminderen totdat u een veilige plaats heeft
gevonden om de auto tot stilstand te brengen en wacht totdat de motor afgekoeld is.
Lampje brandt
Dit geeft de mogelijkheid van oververhitting aan. Parkeer de auto onmiddellijk op een
veilige plaats en zet de motor stop.
Zie Oververhitting 7-30 .
OPGELET
Niet met de auto rijden wanneer het waarschuwingslampje voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur brandt. Anders kan dit beschadiging van de motor
veroorzaken.
7–50
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indicatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Berichten die verschijnen op de multi-informatiedisplay *
Als er een melding is van het voertuig, verschijnt een bericht op de multi-informatiedisplay.
Controleer de informatie en neem de noodzakelijke maatregel.
(Displayvoorbeeld)
Als het waarschuwingslampje gelijktijdig gaat branden/knipperen of een symbool op de
display wordt aangegeven, de informatie betreffende het waarschuwingslampje of symbool
controleren. (pagina 4-46 )
Display Inhoud Te nemen maatregel
Wordt aangegeven wanneer de
startdrukknop wordt ingedrukt terwijl
de keuzehendel niet in stand P staat. Zet de keuzehendel in de stand P.
Wordt aangegeven wanneer een
veiligheidsgordel niet is aangegespt en
het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de i-stop functie in werking is. Druk nogmaals op de startdrukknop
om de motor te starten. Zet bij
voertuigen met automatische
transmissie de keuzehendel in stand
P alvorens de motor te starten.)
Wordt aangegeven wanneer de
startdrukknop wordt ingedrukt zonder
intrappen van het rempedaal. Trap het rempedaal in en druk
vervolgens de startdrukknop in.
Wordt aangegeven wanneer de
startdrukknop wordt ingedrukt zonder
intrappen van het koppelingspedaal. Trap het koppelingspedaal in en druk
vervolgens de startdrukknop in.