Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het
lampje
¬(met ingeschakelde fron-
tairbag aan passagierszijde) enige se-
conden branden en vervolgens enige
seconden knipperen, om aan te geven
dat de airbag aan passagierszijde bij
een ongeval wordt geactiveerd. Hier-
na moet het lampje doven.
ATTENTIE!
De frontairbag treedt in wer-
king als de botsing zwaarder
is dan een botsing waarbij alleen de
gordelspanners worden geactiveerd.
Bij aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden al-
leen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE!
De airbag is geen vervanging
voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling. Omdat de fron-
tairbags niet worden geactiveerd bij
frontale botsingen bij lage snelheid,
bij zijdelingse aanrijdingen en als de
auto van achter wordt aangereden of
over de kop slaat, worden in deze ge-
vallen de inzittenden uitsluitend door
de veiligheidsgordels beschermd. De
gordels moeten dus altijd gedragen
worden.
ATTENTIE!
Als de contactsleutel in stand
MAR staat, kunnen, ook bij
uitgezette motor, de airbags inscha-
kelen als de auto stilstaat en de auto
wordt aangereden door een andere
auto die met voldoende snelheid rijdt.
Daarom mogen, ook als de auto stil-
staat, absoluut geen kinderen op de
passagiersstoel voor worden ge-
plaatst. Als de contactsleutel echter in
stand STOP staat, wordt bij een on-
geval geen enkel beveiligingssysteem
(airbag of gordelspanners) geacti-
veerd; als een systeem niet in werking
treedt, betekent dit niet dat het sys-
teem niet goed werkt.
ATTENTIE!
Laat bij diefstal of een po-
ging tot diefstal, bij bescha-
diging of als de auto bij een overstro-
ming onder water is geweest, het air-
bagsysteem door het Fiat Servicenet-
werk controleren.
ATTENTIE!
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
ALFABETISCH
REGISTER
TECHNISCHE
GEGEVENS
ONDERHOUD
EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STARTEN EN
RIJDEN
100
VEILIGHEID
083-100 Fiorino NL 1ed:_ 11-12-2009 10:40 Pagina 100
101
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
MOTOR STARTEN ............................................................. 102
HANDREM ............................................................................ 104
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ...................... 105
BRANDSTOFBESPARING ................................................. 106
TREKKEN VAN AANHANGERS ...................................... 108
WINTERBANDEN .............................................................. 109
SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 110
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 110
S S
T T
A A
R R
T T
E E
N N
E E
N N
R R
I I
J J
D D
E E
N N
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 101
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische
startblokkering: zie bij startproblemen de
paragraaf “Fiat CODE” in het hoofdstuk
“Dashboard en bediening”.
Direct na het starten van de motor, voor-
al als de auto langere tijd niet is gebruikt,
kan de motor iets meer geluid produce-
ren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor
de werking van de motor, wordt veroor-
zaakt door de hydraulische klepstoters:
het distributiesysteem op de benzinemo-
tor van de auto, dat bijdraagt aan een ver-
mindering van de onderhoudswerkzaam-
heden.
102
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal geheel in,
zonder het gaspedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV
en laat de sleutel los zodra de motor
is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in
stand STOPvoordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR
het controlelampje Ysamen met het
waarschuwingslampje
Ublijft branden, ra-
den wij u aan de sleutel in stand STOPte
draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft bran-
den, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan
zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in
het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt
u tot het Fiat Servicenetwerk. Het verdient aanbeveling om
gedurende de eerste kilome-
ters niet de maximale presta-
ties van uw auto te eisen (bijv.
snel accelereren, langdurig rijden met
hoge toerentallen, krachtig remmen
enz.).
Laat de contactsleutel niet in
stand MAR staan als de mo-
tor stilstaat, zodat de accu
niet onnodig wordt ontladen.
Houd er rekening mee dat de
rem- en de stuurbekrachti-
ging niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
ATTENTIE!
Het is zeer gevaarlijk om de
motor in afgesloten ruimten te
laten draaien. De motor verbruikt zuur-
stof en produceert kooldioxide, kool-
monoxide en andere giftige gassen.
ATTENTIE!
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 102
103
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒draai de contactsleutel in stand MAR:
op het instrumentenpaneel gaat het
lampje
mbranden;
❒wacht tot de lampjes Yen
mge-
doofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe
sneller het lampje dooft;
❒trap het koppelingspedaal geheel in,
zonder het gaspedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV
direct nadat het lampje
mgedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voorgloei-
bougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aan-
geslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag
het gaspedaal niet worden ingetrapt als u
de contactsleutel in stand AVVdraait.Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in
stand STOPvoordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR
het lampje Yop het instrumentenpaneel
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in
stand STOPte draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met
de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u
dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Als het lampje mgedurende
60 seconden gaat knipperen
na het starten of tijdens een
langdurige startpoging, dan
duidt dat op een storing in het voor-
gloeisysteem. Als de motor aanslaat,
kunt u de auto op de gewone manier
gebruiken, maar wendt u zo snel mo-
gelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN
NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd rustig weg, laat de motor niet met
hoge toerentallen draaien en trap het
gaspedaal niet bruusk in;
❒verlang de eerste kilometers geen maxi-
male prestaties. Wij raden u aan te
wachten tot de wijzernaald van de koel-
vloeistoftemperatuurmeter begint te
bewegen.
NOODSTART
Als het lampje Yop het instrumenten-
paneel constant blijft branden, wendt u
dan onmiddellijk tot het Fiat Servicenet-
werk.
Probeer auto’s nooit te star-
ten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te
laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de kataly-
sator komen, waardoor deze onher-
stelbaar wordt beschadigd.
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 103
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voor-
stoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u
de hendel omhoog trekken zodat de au-
to blokkeert.
Als de handrem is aangetrokken en de
contactsleutel in stand MARstaat, gaat op
het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje xbranden.
Handrem uitschakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk op
de ontgrendelknop A-fig. 1;
❒houd de knop Aingedrukt en laat de
hendel zakken. Het lampje xop het
instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de au-
to te voorkomen, moet bij het bedienen
van de handrem het rempedaal worden in-
getrapt.PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❒zet de motor uit en trek de handrem
aan;
❒schakel een versnelling in (de 1
eals de
weg omhoog loopt, de achteruit als de
weg omlaag loopt) en zet de voorwie-
len iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat,
blokkeer de wielen dan met stenen of wig-
gen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR
staan omdat hierdoor de accu ontlaadt.
Neem bovendien de sleutel altijd uit het
contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de au-
to. Neem de sleutel altijd uit het contact-
slot als u de auto verlaat en neem de sleu-
tel mee.
104
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP
terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor
na een zware rit even “op adem” te laten
komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de mo-
torruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor
uitzet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, voor-
al voor motoren met turbo-
compressor, schadelijk.
fig. 1F0T0043m
De auto moet geblokkeerd
zijn als de handrem enkele
tanden is aangetrokken. Als dit niet
het geval is, laat dan het Fiat Servi-
cenetwerk de handrem afstellen.
ATTENTIE!
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 104
105
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet
u het koppelingspedaal geheel intrappen
en vervolgens de versnellingspook A-
fig. 2in de gewenste stand plaatsen (het
schakelschema staat op de knop van de
pook fig. 2).
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij
een stilstaande auto worden ingeschakeld.
Wacht bij een draaiende motor en een ge-
heel ingetrapt koppelingspedaal minstens
2 seconden, voordat u de achteruit in-
schakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.
fig. 2F0T0055m
Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het kop-
pelingspedaal geheel intrappen.
Daarom mag er niets onder het pe-
daal liggen dat dit kan verhinderen:
let erop dat eventuele vloermatten
niet zijn dubbelgevouwen en zo de
slag van de pedalen beperken.
ATTENTIE!
Laat na het schakelen de ver-
snellingspook los. Door het
rijden met een hand aan de
versnellingspook wordt op het
schakelmechanisme in de versnellings-
bak een geringe kracht uitgeoefend,
waardoor onnodige slijtage kan ont-
staan. Gebruik het koppelingspedaal
uitsluitend voor het overschakelen.
Laat tijdens het rijden de voet nooit -
zelfs niet licht - op het koppelingspe-
daal rusten. Bij uitvoeringen voor be-
paalde markten kan de regelelektroni-
ca van het koppelingspedaal een fou-
tief gebruik door de bestuurder be-
schouwen als een storing.
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 105
106
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
BRANDSTOF-
BESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waar-
door het brandstofverbruik zo laag mo-
gelijk blijft en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen, zowel CO
2als andere
schadelijke stoffen (stikstofoxiden, onver-
brande koolwaterstoffen, fijn stof (PM)
enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de
auto door de controles en afstellingen die
in het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de ban-
den: als de spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagage-
ruimte. Het gewicht van de auto (vooral
in stadsverkeer) en de wieluitlijning heb-
ben grote invloed op het brandstofver-
bruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u
deze niet meer gebruikt. Deze accessoi-
res verminderen de aerodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van
volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen
als u ze nodig hebt. De achterruitverwar-
ming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt (tot
aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor het brandstofverbruik
sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): ge-
bruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aero-
dynamische accessoires kan de aerodyna-
mica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 106
107
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD ENBEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet
warmdraaien met stationair toerental en
ook niet met een hoog toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor
veel langzamer op, terwijl het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en
geen hoge toerentallen te gebruiken: op
deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat
voor een stoplicht of voordat u de mo-
tor afzet. Deze handeling heeft evenals het
overschakelen met tussengas, geen enkel
nut. Het kost brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toe-
laten de hoogste versnelling. Het inscha-
kelen van een lage versnelling voor een
snelle acceleratie verhoogt het brandstof-
verbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge ver-
snelling neemt het verbruik en de schadelij-
ke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de
motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk
toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom
zoveel mogelijk met een gelijkmatige snel-
heid, vermijd overbodig remmen en op-
trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud star-
ten bereikt de motor niet de optimale be-
drijfstemperatuur.
Hierdoor neemt niet alleen het brand-
stofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in
stadsverkeer), maar ook de uitstoot van
uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en
conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij file-
rijden, waarbij overwegend lage versnel-
lingen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorweg-
overgangen), is het raadzaam de motor uit
te zetten.
101-110 Fiorino NL 1ed:_ 9-12-2009 12:08 Pagina 107