DS5_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Uitschakelen / weer
inschakelen
Met de toets van het touchscreen
Met de toets op het dashboard
F Selecteer het menu "Rijden" .
F
D
ruk op de desbetreffende
pagina op deze toets.
Ter bevestiging van de uitschakeling gaat het
verklikkerlampje van de toets branden en wordt
er een melding weergegeven.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld.
Het verklikkerlampje van de toets dooft en er
wordt een melding weergegeven. F
D
ruk op deze toets.
Ter bevestiging van de uitschakeling brandt het
verklikkerlampje van de toets en wordt er een
melding weergegeven.
Als u nogmaals op deze toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld.
Het verklikkerlampje van de toets dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Openen van de motorkap
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg voor meer adviezen over
met name het rijden op overstroomde
wegen de desbetreffende rubriek.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische
comfort in het interieur op peil te houden, kan het
nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst
moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om verwondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van
de START-stand te voorkomen.
121
DS5_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Storing
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer
wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en
opnieuw starten door op de START/STOP
-knop te drukken. Bij een storing in het systeem knippert het
verklikkerlampje van de toets "ECO OFF"
enige tijd en gaat het vervolgens permanent
branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Auto's met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale
12V- ac c u.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
alleen door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
uitvoeren.
Raadpleeg voor meer informatie over
de 12V-accu de desbetreffende rubriek.
Rijden
127
DS5_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
F Druk bij draaiende motor op de knop 1.
De head-up display blijft ingeschakeld/
uitgeschakeld als de motor na het afzetten
weer wordt gestart.
Het scherm wordt automatisch ongeveer
3
seconden na het uitzetten van de motor
ingeklapt, behalve in de STOP-stand van het
Stop & Start-systeem.
Inschakelen / uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van de head-up display in met de knop 3 :
-
n
aar achteren om de lichtsterkte te
verhogen,
-
n
aar voren om de lichtsterkte te
verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de knoppen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhinderd
wordt.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiber doekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge
doek, een schuurspons, schoonmaak- of
oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende functie beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel de head-up display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de
knop 2 :
-
n
aar achteren om de head-up display
hoger af te stellen,
-
n
aar voren om de head-up display lager
af te stellen.
Rijden
223
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
12V- ac c u
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F
o
pen de motorkap via de hendel in
het interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
F
b
eweeg de kunststof afdekkap omhoog
voor toegang tot de pluspool (+).
Toegang tot de accu
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Algemeen
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Aan de voorzijde van de auto is een
afzonderlijk massapunt aangebracht.
Dit punt is bereikbaar door:
F
d
e kunststof afdekking, naast de linker
koplamp, los te maken.
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Starten van de motor
met een hulpaccu en
startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12
V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los ter wijl de motor draait. F
S
tart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F S tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
A
ls de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
F
W
acht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu). Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
225
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
a
ls u voornamelijk korte ritten maakt,
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu opladen met een
acculader
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12
V
heeft. Volg de door de fabrikant van de lader
geleverde instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de
verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact uit.
F
S
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt
aan:
-
d
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
S
chakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A .
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F
sl
uit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
F
s
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting enz.) uit,
F
z
et het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
De (+) klem loskoppelen
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Weer aansluiten van de (+) klem
F Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+) van de accu.
F
D
ruk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.
F
Z
et de accupoolklem vast door de hendel A
omlaag te bewegen.
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze
niet correct is geplaatst; herhaal de
procedure. Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
Zet na het weer aansluiten van de accu het
contact aan en wacht 1
minuut alvorens de
motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Mochten er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen zoals:
-
d
e sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (volgens uitvoering),
-
h
et elektrische zonnescherm/de
elektrische zonneschermen,
-
d
e elektrische ruitbediening,
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
239
DS5_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
BrandstoftankInhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.A ls er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
F
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde
van de brandstofvulklep van uw auto).
F Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.
F
V
er wijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
Openen
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Tank nooit als de motor door het Stop
&
Start-systeem in de STOP-stand is
geschakeld; zet in dat geval altijd het
contact af met "START/STOP"-knop.
Ta n k e n
F Steek bij een benzine-uitvoering het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening
en druk hierbij de metalen klep A in.
F
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
F
D
ruk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
F
D
ruk op de toets.
Na afzetten van het contact is deze toets
nog enkele minuten actief. Zet eventueel
opnieuw het contact aan om deze toets weer te
activeren.
Onderhoud