131
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Parkeerhulp
Werking
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de manoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te dicht
genaderd is.
Voor en/of achter
Dit systeem bestaat uit afstandssensoren
die zijn aangebracht in de voor- en/of
achterbumper.
Grafische weergave en
geluidssignalen
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
-
g
eluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter bij het
obstakel komt,
-
e
en grafische weergave op het
multifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aangegeven
door de luidsprekers die het geluidssignaal
weergeven (voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer
30
centimeter van het obstakel ver wijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar en/
of verschijnt het symbool "Gevaar" op het
multifunctionele display.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Als de wagensnelheid lager is dan
10
km/h, kunnen door sommige
geluiden (motorfiets, vrachtwagen,
wegwerkzaamheden, ...) de
geluidssignalen van de parkeerhulp
onnodig worden geactiveerd. Het systeem wordt ingeschakeld
:
-
z
odra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld,
-
b
ij vooruitrijden met een snelheid lager dan
10
km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal
en door de weergave van de auto op het
multifunctionele display.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld :
-
a
ls de achteruit wordt uitgeschakeld,
-
a
ls bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10
km/h is,
-
a
ls de auto langer dan 3
seconden stilstaat.
4
rijden
138
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
- schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistachterlichten.
-
s
chakelaar één stand naar achteren
draaien: uitschakelen mistachterlichten. -
s chakelaar één stand naar voren draaien:
inschakelen mistlampen voor.
-
s
chakelaar twee standen naar voren
draaien: inschakelen mistachterlicht.
-
s
chakelaar één stand naar achteren
draaien: uitschakelen mistachterlicht.
-
s
chakelaar twee standen naar achteren
draaien: uitschakelen mistlampen voor.
Uitvoering met alleen
mistachterlichten Uitvoering met mistlampen
voor en achter
bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
ond
er deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht
kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Zicht
140
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
In combinatie met de
automatische follow me home-
verlichting
De combinatie van de automatische follow
me home-verlichting met de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30
of 60 seconden)
via het configuratiemenu van de auto,
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en verschijnt een melding
op het display van het instrumentenpaneel, in
combinatie met een geluidssignaal.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring A in de stand "AUTO" . Het
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
F Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen wordt
bevestigd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Zicht
146
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Automatische ruitenwissers
vóór
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar
de stand "AUTO" te duwen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in
de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat dit controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
sc
hakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Als het contact meer dan 1
minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel A kor t
omlaag te duwen.
Zicht
157
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Airbags
De airbags zijn ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de middelste
passagier achter) te verbeteren bij ernstige
aanrijdingen. De airbags vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de krachten die vrijkomen bij een
frontale en zijdelingse aanrijding en waaraan
de detectiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen om de veiligheid van
de inzittenden van de auto (uitgezonderd de
middelste passagier achter) te verbeteren.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags mogelijk niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in deze
situaties voor een afdoende bescherming
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Imp
actzone opzij
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), werken de airbags niet meer. Het activeren van een airbag gaat
gepaard met rookvorming en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een
airbag wordt geproduceerd, kan het
gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
6
Veiligheid
191
C5_nl_Chap08_information_ed01-2015
Als uw auto is uitgerust met een
reservewiel met een afwijkende maat, is
het niet toegestaan sneller dan 80 km/h
te rijden als dit wiel is gemonteerd .
De wielbouten zijn specifiek voor elk
type wiel.
Informeer bij het CI
t
ro
Ën-
netwerk of
bij een gekwalificeerde werkplaats naar
de juiste wielbouten als u andere velgen
wilt monteren.
no
teer het nummer dat op de kop van
de antidiefstaldop is ingegraveerd.
Dit nummer heeft u nodig om in
voorkomende gevallen een nieuwe,
passende anti-diefstaldop te bestellen.
F
D
raai de slotbout vast met de wielsleutel
1
voorzien van de antidiefstaldop (volgens
uitvoering).
F
D
raai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F
M
onteer de doppen op de bouten (volgens
uitvoering).
F
b
e
rg het gereedschap op in de houder.
F
Z
et de auto in de normale rijstand.
F
b
r
eng de band zo snel mogelijk op de
juiste spanning en laat het wiel balanceren.Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Laat de lekke band altijd repareren door
het CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
8
Praktische informatie
206
C5_nl_Chap08_information_ed01-2015
Zekeringkast A
Zekeringkast B
Zekeringnr.StroomsterkteFunctie
G29 -
nie
t gebruikt
G30 5
A Verwarmde buitenspiegels
G31 5
A
re
gen-/lichtsterktesensor
G32 5
A Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels
G33 5
A
ele
ktrochrome spiegels
G34 20
A Zonnescherm (
se
dan)
G35 5
A Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde
G36 30
A
el
ektrisch bediende achterklep (
tou
rer)
G37 20
A
st
oelverwarming vóór
G38 30
A
el
ektrisch verstelbare bestuurdersstoel
G39 30
A
el
ektrisch verstelbare passagiersstoel - Hifi-versterker
G40 3
A Voedingsaansluiting aanhangermodule
Zekeringnr.
StroomsterkteFunctie
G36 15
A Automatische 6-versnellingsbak
G37 10
A Dagrijverlichting - Diagnoseaansluiting
G38 3
A CD
s
/
A
sr
G3
9 10
A Hydraulische vering
G40 3
A
re
mlichtschakelaar
Praktische informatie
207
C5_nl_Chap08_information_ed01-2015
Zekeringkast C
Zekeringnr.StroomsterkteFunctie
F1 15
A Achterruitenwisser (
tou
rer)
F2 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F3 5
A Airbags
F4 10
A Automatische transmissie - Module extra verwarming (diesel) -
e
l
ektrochromatische spiegels
F5 30
A
ru
itbediening voor -
s
c
huif-/kanteldak - Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde
F6 30
A
ru
itbediening achter
F7 5
A Verlichting make-upspiegel - Verlichting dashboardkastje - Plafonniers - Zaklamp (
to
urer)
F8 20
A
Autoradio - be dieningstoetsen op het stuurwiel - Display -ba ndenspanningcontrole - el ektronische eenheid elektrisch bediende achterklep
F930 AAansteker - 12V-aansluiting vóór
F10 15
AAlarm -
b
e
diening op het stuurwiel, verlichting en ruitenwissers
F11 15
AContactslot met circuit lage stroomsterkte
F12 15
A
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel - Instrumentenpaneel - Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels - be diening airconditioning
F135 Ab sM - ond erbrekingsrelais pomp hydraulische vering - Voeding van de elektronische eenheid airbags
F14 15
A
re
gen-/lichtsterktesensor - Parkeerhulp - e
l
ektrisch verstelbare passagiersstoel -Aanhangermodule -
el
ektronische eenheid hifi-versterker - Handsfree kit - Lane Departure Warning s
y
stem
F15 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F17 40
AAchterruitverwarming - Verwarmde buitenspiegels
FSH SHUNT
sHu
nt
t
ijdens opslag
8
Praktische informatie