Daarnaast worden de volgende functies uitge‐
voerd:▷De interieurverlichting wordt ingeschakeld,
bij duisternis wordt tevens de omgevings‐
verlichting ingeschakeld. Deze functie is
niet beschikbaar wanneer de interieurver‐
lichting handmatig wordt uitgeschakeld.▷Bij activering van deze functie wordt de be‐
groetingsverlichting ingeschakeld.▷De installatie voor diefstalbeveiliging wordt
uitgeschakeld.▷De alarminstallatie, zie pagina 45, wordt
uitgezet.
Comfortopenen
Toets afstandsbediening na ontgren‐
delen ingedrukt houden.
Zolang de toets op de afstandsbediening
wordt ingedrukt, worden de ramen en het gla‐
zen dak geopend.
Vergrendelen WAARSCHUWING
Bij sommige landuitvoeringen is ontgren‐
delen van binnenuit niet mogelijk als de auto
van buitenaf is vergrendeld.
Als personen een langere tijd in de auto moe‐
ten doorbrengen en daarbij aan overmatige
warmte of koude worden blootgesteld, bestaat
er kans op letsel of levensgevaar. De auto niet
van buitenaf vergrendelen als zich daarin per‐
sonen bevinden.◀
Het bestuurdersportier moet gesloten zijn. Toets van de afstandsbediening indruk‐
ken.
Alle portieren, de achterklep en de tankdop‐
klep worden vergrendeld.
De installatie voor diefstalbeveiliging wordt in‐
geschakeld. Deze verhindert dat de portieren
via de vergrendelingsknoppen of de portier‐
openers worden ontgrendeld.
De alarminstallatie, zie pagina 45, wordt ge‐
activeerd.
Comfortsluiten Toets afstandsbediening na vergrende‐
ling ingedrukt houden.
De ruiten en het glazen dak worden gesloten
zolang de toets op de afstandsbediening wordt
ingedrukt.
Bij ingeschakelde waarschuwingsknipperlicht
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
WAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaams‐
delen worden ingeklemd. Er bestaat kans op
letsel. Bij het comfortsluiten erop letten dat het
bewegingsgebied vrij is.◀
Interieurverlichting en
omgevingsverlichting inschakelen
Toets van de afstandsbediening bij ver‐
grendelde auto indrukken.
De omgevingsverlichting wordt alleen inge‐
schakeld als het donker is. Deze functie is niet
beschikbaar wanneer de interieurverlichting
handmatig wordt uitgeschakeld.
Wordt de toets binnen 10 seconden na het
vergrendelen opnieuw ingedrukt, dan worden
de interieurbeveiliging en hellingshoeksensor
van de alarminstallatie, zie pagina 46, uitge‐
schakeld. Na het vergrendelen 10 seconden
wachten, alvorens de toets opnieuw in te druk‐
ken.
Achterklep openen en sluiten ATTENTIE
De achterklep kantelt bij het openen naar
achteren en naar boven. Er bestaat gevaar voor
schade. Bij het openen en sluiten erop letten
dat het bewegingsgebied van de achterklep vrij
is.◀Seite 36BedieningOpenen en sluiten36
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Daartoe de geïntegreerde sleutel van on‐
deraf tot de aanslag in de opening steken
en de afdekkap verwijderen.2.Portierslot ont- of vergrendelen.
Alarminstallatie
De alarminstallatie wordt niet geactiveerd wan‐
neer de auto met de geïntegreerde sleutel
wordt vergrendeld.
De alarminstallatie gaat af bij het openen van
het portier, als de auto via het portierslot wordt
ontgrendeld.
Om dit alarm te beëindigen, de auto met de af‐
standsbediening ontgrendelen of het contact
inschakelen, evt. door noodherkenning van af‐
standsbediening, zie pagina 33.
Van binnenuit
Ontgrendelen en vergrendelen
Met de toetsen voor de centrale vergrendeling.
▷ Door op de toets te drukken, wordt
de auto bij gesloten portieren vergrendeld.▷ Door op de toets te drukken, wordt
de auto ontgrendeld.
Bij het vergrendelen wordt de auto niet bevei‐
ligd tegen diefstal.
De klep van de tankdop blijft ontgrendeld.
Bij een ernstig ongeval wordt de auto automa‐
tisch ontgrendeld. Waarschuwingsknipper‐
lichtinstallatie en interieurverlichting worden
ingeschakeld.
Ontgrendelen en openen
▷Toets voor de centrale vergrende‐
ling indrukken om alle portieren
tegelijk te ontgrendelen en vervolgens aan
de portieropener boven de armsteun trek‐
ken.▷Trek aan de portieropener van het te ope‐
nen portier. De andere portieren blijven
vergrendeld.
Portieren
Soft Close Automatic Voor het sluiten de portieren licht aandrukken.
Het sluiten geschiedt automatisch.
WAARSCHUWING
Soft Close zorgt voor automatisch sluiten
in het slot. Lichaamsdelen kunnen worden in‐
geklemd. Er bestaat kans op letsel. Bij het ope‐
nen en sluiten erop letten dat het bewegings‐
gebied vrij is.◀
Achterklep
Aanwijzingen De afstandsbediening niet in de bagageruimte
leggen om mogelijk insluiten van de afstands‐
bediening te vermijden.
Seite 38BedieningOpenen en sluiten38
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
AchterklepAfhankelijk van de uitvoering en landuitvoering
wordt deze instelling mogelijk niet aangebo‐
den.1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3. Symbool selecteren.4.Gewenste functie selecteren:▷"Achterklep"
De achterklep wordt geopend.▷"Achterklep + portier(en)"
De achterklep wordt geopend en de
portieren worden ontgrendeld.
Bevestigingssignalen van de auto
De instellingen worden opgeslagen in het ac‐
tieve profiel, zie pagina 33.
1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3."Knipperen ver-/ontgrend."
Automatisch vergrendelen
De instellingen worden opgeslagen in het ac‐
tieve profiel, zie pagina 33.
1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3.Gewenste functie selecteren:▷"Automatisch vergrendelen"
Na een korte tijd wordt de auto auto‐
matisch vergrendeld als geen portier
wordt geopend.▷"Vergrend. bij wegrijden"
Na het wegrijden wordt automatisch
vergrendeld.
Voorstoel-, spiegel- en
stuurwielinstelling oproepen
De laatst ingestelde bestuurdersstoel-, buiten‐
spiegel- en stuurwielstand wordt opgeslagen
voor het actieve profiel.
Bij het ontgrendelen van de auto worden deze
instellingenautomatisch opgeroepen als de
functie is geactiveerd.
WAARSCHUWING
Bij het bewegen van de stoelen bestaat
inklemgevaar. Er bestaat kans op letsel of
schade. Voor het instellen erop letten dat het
bewegingsgebied van de stoel vrij is.◀
Instelprocedure wordt afgebroken:▷Door bedienen van een schakelaar van de
stoelinstelling.▷Door het drukken op een toets van het
stoel-, spiegel- en stuurkolomgeheugen.
Instelling activeren
1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3."Laatst opgesl. zitpositie"
Alarminstallatie
Principe
De alarminstallatie reageert bij een vergren‐
delde auto op:
▷Openen van een portier, de motorkap of de
achterklep.▷Bewegingen in het interieur.▷Veranderen van de hellingshoek van de
auto, bijv. bij een poging van diefstal van de
wielen of bij het wegslepen.▷Onderbreking van de accuspanning.
Onbevoegde handelingen signaleert de alarm‐
installatie kortstondig door:
▷Akoestisch alarm.▷Inschakelen van de waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie.
Inschakelen en uitschakelen
Tegelijkertijd met het ontgrendelen en ver‐
grendelen van de auto via de afstandsbedie‐
Seite 45Openen en sluitenBediening45
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
ning of via de comforttoegang wordt ook de
alarminstallatie in- of uitgeschakeld.
Portierslot bij geactiveerde
alarminstallatie
De alarminstallatie gaat af bij het openen van
het portier, als via het portierslot wordt ont‐
grendeld.
Achterklep bij geactiveerde
alarminstallatie
De achterklep kan ook bij geactiveerde alarm‐
installatie worden geopend.
Met het sluiten van de achterklep wordt deze
weer vergrendeld en bewaakt, mits de portie‐
ren vergrendeld zijn. De waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie knippert eenmaal.
Controlelampje op de binnenspiegel▷Controlelampje knippert om de 2 secon‐
den:
De alarminstallatie is geactiveerd.▷Controlelampje knippert na het vergrende‐
len:
Portieren, motorkap of achterklep zijn niet
correct gesloten. Correct gesloten toegan‐
gen zijn geblokkeerd.
Controlelampje knippert dan na 10 secon‐
den continu. Interieurbeveiliging en hel‐
lingshoeksensor zijn niet actief.
Wordt de nog geopende toegang gesloten,
dan worden de interieurbeveiliging en hel‐
lingshoeksensor ingeschakeld.▷Controlelampje dooft na het ontgrendelen:Aan de auto zijn geen ongeoorloofde han‐
delingen uitgevoerd.▷Controlelampje blijft na het ontgrendelen
knipperen tot het contact wordt ingescha‐
keld, maximaal echter ca. 5 minuten:
Alarm is geactiveerd.
Hellingshoeksensor
De hellingshoek van de auto wordt bewaakt.
De alarminstallatie reageert bijv. bij een poging
van diefstal van de wielen of bij het wegslepen.
InterieurbeveiligingVoor een optimale werking moeten ruiten en
glazen dak gesloten zijn.
Ongewild alarm vermijden
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging
kunnen samen worden uitgeschakeld, bijv. in
de volgende situaties:
▷In wasinstallatie of wasstraten.▷In stapelgarages.▷Bij het transport op autotreinen, op zee of
op een aanhangwagen.▷Bij dieren in de auto.
Hellingshoeksensor en
interieurbeveiliging uitschakelen
Toets van de afstandsbediening binnen
10 seconden opnieuw indrukken, zodra
de auto vergrendeld is.
Controlelampje brandt ca. 2 seconden en gaat
daarna knipperen.
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging zijn
totdat de auto opnieuw wordt ont- en vergren‐
deld uitgeschakeld.
Alarm beëindigen
▷Voertuig met afstandsbediening ontgren‐
delen of contact inschakelen, evt. doorSeite 46BedieningOpenen en sluiten46
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
RemsysteemRemsysteem vertoont een storing.
Voorzichtig doorrijden.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Botsingswaarschuwing Branden: vooralarm, bijv. bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe
afstand tot een voorligger.
Afstand vergroten.
Knipperen: acute waarschuwing bij direct bot‐
singsgevaar als de auto met relatief hogere,
andere snelheid een andere auto nadert.
Ingrijpen door te remmen en evt. uit te wijken.
Persoonswaarschuwing Symbool op het instrumentenpaneel.
Dreigt er een botsing met een herkent
persoon, dan licht het symbool op en
klinkt er een signaal.
Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Onmiddellijk door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten con‐ troleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Systeem door
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist laten controleren.Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 139.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC is
uitgeschakeld.
Voor meer informatie, zie Dynamische
stabiliteitscontrole DSC, zie pagina 139.
M Dynamic Mode MDM M Dynamic Mode MDM is ingescha‐
keld.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Ook knippert: MDM regelt de aandrijf-
en remkrachten. De auto wordt gesta‐
biliseerd.
Brandt: MDM is uitgevallen. Systeem
door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Bandenpechwaarschuwing RPA De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 117.
Bandenspanningscontrole RDC Continu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.Seite 89WeergavenBediening89
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
In-/uitschakelen1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Head-Up-display"
Weergave
Standaard aanzicht
Op het Head-Up Display wordt de volgende in‐
formatie weergegeven:
▷Snelheid.▷Navigatiesysteem.▷Check-Control-meldingen.▷Keuzelijst uit het instrumentenpaneel.▷Rijhulpsystemen.
Een deel van deze informatie wordt alleen in‐
dien nodig kortstondig weergegeven.
M-aanzicht
1Actueel toerental, licht gemarkeerd2Shift Lights3Veld vooralarm, toerentalaanduiding4Rood waarschuwingsveld, toerentalaan‐
duiding5Snelheid6Versnellingsaanduiding/waarschuwings‐
meldingen7Snelheidslimietinfo met inhaalverbodinfo
M-aanzicht activeren:
Weergaven in het Head-Up-Display selecte‐
ren.
Weergaven in het Head-Up-Display selecteren
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Weergegeven informatie"4.De gewenste weergaven in het Head-Up-
Display selecteren.
Helderheid instellen
De helderheid wordt automatisch aan het om‐
gevingslicht aangepast.
De basisinstelling kan handmatig worden inge‐
steld.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
Bij ingeschakeld dimlicht kan de verlichtings‐
sterkte van het Head-Up Display ook met be‐
hulp van de instrumentenverlichting worden
aangepast.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Hoogte instellen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Hoogte"4.Controller draaien tot de gewenste hoogte
is bereikt.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Seite 104BedieningWeergaven104
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
3."Botswaarschuwing"4.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Het geselecteerde tijdstip wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctieWeergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
SymboolMaatregelSymbool brandt rood: vooralarm.
Remmen en afstand vergroten.Symbool knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.
Vooralarm
Een vooralarm wordt bijv. gegeven bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe af‐
stand tot een voorligger.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing met afremfunctie
Een acute waarschuwing wordt gegeven bij di‐
rect botsingsgevaar als de auto met een rela‐
tief groot snelheidsverschil een ander object
nadert.
De bestuurder moet bij acute waarschuwing
zelf ingrijpen. Bij botsingsgevaar wordt de be‐
stuurder evt. door een kleine automatische re‐
mingreep ondersteund.
Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep
De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
De remingreep vindt alleen plaats als de dyna‐
mische stabiliteitscontrole DSC wel en de
M Dynamic Mode MDM niet is geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.Seite 121VeiligheidBediening121
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Warmtebeeld in-/uitschakelen
Camera
Bij lage buitentemperaturen wordt de camera
automatisch verwarmd.
Bij het reinigen van de koplampen wordt de ca‐
meralens automatisch mee gereinigd.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek in het donker au‐
tomatisch geactiveerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:
▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen worden
uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Warmtebeeld aanvullend inschakelen
Aanvullend kan op het Control Display het
warmtebeeld van de Night Vision-camera wor‐
den weergegeven. Deze functie heeft geen in‐
vloed op de objectherkenning.
Toets indrukken.
Het beeld van de camera wordt op het Control
Display weergegeven.
Instellingen via iDrive Bij ingeschakeld warmtebeeld:
1.Controller indrukken.2.Helderheid of contrast selecteren.▷ Symbool selecteren.▷ Symbool selecteren.3.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.4.Controller indrukken.
Weergave
Waarschuwing bij in gevaar gebrachte
personen of dieren
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon of dier dreigt, wordt in het instru‐
mentenpaneel en in het Head-Up Display een
waarschuwingssymbool weergegeven.
Hoewel vorm en warmteuitstraling worden ge‐
evalueerd, kan loos alarm niet worden uitge‐
sloten.
Seite 126BedieningVeiligheid126
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15