4. Toets indrukken om de minu‐
ten in te stellen.5. Toets tweemaal indrukken om de ti‐
mer te activeren.
Uitschakelen
1.Gewenste timer selecteren.2. Toets indrukken om de timer te deac‐
tiveren.
Bereik van de afstandsbediening
Het van de ontvangst afhankelijke gemiddelde
bereik bedraagt ca. 150 m.
Het bereik is het grootst wanneer de afstands‐
bediening horizontaal naar voren gehouden
wordt.
Frequenties
De werking van de afstandsbediening kan door
externe installaties of apparatuur die dezelfde
frequentie gebruiken worden gestoord.
Batterijen vervangen De batterijen vervangen wanneer een Check-
Control-melding getoond wordt of wanneer de
indicator van de batterij knippert.
ATTENTIE
De bestanddelen van accu's kunnen
schade veroorzaken. Er bestaat gevaar voor
schade. Geen accu's gebruiken.◀1.Met een geschikt voorwerp het batterijvak
uit de klemsluiting halen, pijl 1.2.Deksel van het batterijvak verwijderen,
pijl 2.3.Batterijen van hetzelfde type gebruiken.4.Deksel terugdrukken.
Oude accu's door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten
afvoeren of op een verzamelpunt afge‐
ven.
Storing
Symbool geeft aan dat er een storing is van
de voorventilatie/-verwarming tijdens stilstand.
Het systeem door een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist laten controleren.
Seite 170BedieningKlimaatregeling170
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Hoge motortoerentallen
vermijden
In principe geldt het volgende: bij rijden met
een lager motortoerental nemen het brand‐
stofverbruik en de slijtage af.
De 1e versnelling alleen gebruiken bij het weg‐
rijden. Vanaf de 2e versnelling vlot accelereren.
Daarbij hoge motortoerentallen en te vroeg op‐
schakelen vermijden.
Bij het bereiken van de gewenste snelheid naar
de hoogst mogelijke versnelling schakelen en
zo mogelijk met een lager motortoerental en
constante snelheid rijden.
Evt. de schakelpuntindicator van de wagen in
acht nemen, zie pagina 97.
Afremmen op de motor
Ga bij het naderen van een rood verkeerslicht
van het gaspedaal en laat de auto uitrollen.
Bij hellingafwaarts rijden het gaspedaal losla‐
ten en de auto laten uitrollen.
De brandstoftoevoer wordt bij vaart minderen
onderbroken.
Motor bij langer stoppen
afzetten
Motor bij langere stops, bijv. bij verkeerslich‐
ten, overwegen of in de file, afzetten.
Automatische start-stop-functie
De automatische start-stop-functie van uw
auto zet de motor tijdens een stop automa‐
tisch af.
Indien de motor uitgezet en aansluitend op‐
nieuw gestart wordt, dalen het brandstofver‐
bruik en de uitstoot in vergelijking met een
continu draaiende motor. Al bij een motorstop
van enkele seconden zijn besparingen moge‐
lijk.Het brandstofverbruik hangt bovendien af van
andere factoren zoals bijv. rijstijl, toestand van
de weg, onderhoud en omgevingsomstandig‐
heden.
Schakel niet-gebruikte
functies uit
Functies als bijv. stoel- of achterruitverwar‐
ming vragen veel energie en verkleinen de ac‐
tieradius, met name in het stadsverkeer en bij
stilstaand en langzaamrijdend verkeer.
Deze functies uitschakelen wanneer zij niet
worden gebruikt.
Onderhoud laten uitvoeren
Auto regelmatig laten onderhouden om een
optimaal rendement en een lange levensduur
te bereiken. Het onderhoud uitsluitend toever‐
trouwen aan een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist.
Hiervoor ook het BMW onderhoudssysteem,
zie pagina 230, in acht nemen.Seite 206RijtipsBrandstof besparen206
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Bandenmaat
De spanningswaarden gelden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten en aanbe‐
volen bandenmerken.
Meer informatie over wielen en banden kan bij
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist worden opgevraagd.
Bandenprofiel
Zomerbanden Profieldiepte mag niet minder zijn dan 3 mm.
Bij een bandprofieldiepte van minder dan
3 mm bestaat groot gevaar voor aquaplaning.
Winterbanden Diepte van het bandenprofiel mag niet minder
zijn dan 4 mm.
Bij een profieldiepte van minder dan 4 mm zijn
de prestasties onder winterse omstandighe‐
den beperkt.
Minimale profieldiepte
Slijtagemarkeringen zijn verdeeld over de om‐
trek van de band en hebben de wettelijke mini‐
male hoogte van 1,6 mm.
Ze zijn op de zijkant van de band met TWI,
Tread Wear Indicator, gemarkeerd.
Bandbeschadiging
Algemeen
De banden regelmatig op beschadigingen, in‐
gedrongen voorwerpen en slijtage controleren.
AanwijzingenAanwijzingen voor bandenbeschadiging of
overige defecten aan de auto:▷Ongebruikelijke trillingen tijdens het rijden.▷Ongebruikelijk rijgedrag, zoals sterk trek‐
ken naar links of rechts.
Beschadigingen kunnen bijv. veroorzaakt wor‐
den door over stoepranden heen te rijden,
schade aan de weg e.d.
WAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen hun ban‐
denspanning verliezen, waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. Indien een beschadiging van
de band wordt vermoed tijdens het rijden di‐
rect snelheid minderen en stoppen. Wielen en
banden laten controleren. Daartoe voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde Service Partner of een
gekwalificeerde specialist rijden. Indien nodig
daarheen laten slepen of transporteren.◀
WAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen hun ban‐
denspanning verliezen, waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. Beschadigde banden niet re‐
pareren, maar laten vervangen.◀
Leeftijd van de banden
Aanbeveling
Onafhankelijk van de slijtage, de banden uiter‐
lijk na 6 jaar vervangen.
Productiedatum Op de zijkant van de band:
Seite 215Wielen en bandenMobiliteit215
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
MotorolieUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Algemeen Het motorolieverbruik is afhankelijk van de
rijstijl en van de gebruiksomstandigheden.
Het motorolieverbruik kan hoger zijn, bijv. in de
volgende situaties:▷Bij een sportieve rijstijl.▷Bij het inrijden van de motor.▷Bij het stationair draaien van de motor.▷Bij het gebruik van soorten motorolie, die
als ongeschikt zijn aangemerkt.
Daarom regelmatig, na elke tankbeurt, het mo‐
toroliepeil controleren.
Bij dynamisch rijgedrag, bijv. snel rijden door
bochten, kan het systeem het oliepeil niet me‐
ten. Bij dergelijk rijgedrag het motoroliepeil
meten via de uitvoerige meting, zie pa‐
gina 225.
De auto beschikt over een elektronische olie‐
peilcontrole.
De elektronische oliepeilcontrole beschikt over
twee meetprincipes:
▷Statusweergave▷Uitvoerige metingElektronische
oliepeilcontrole
Statusweergave
Principe
Het motoroliepeil wordt tijdens het rijden elek‐
tronisch bewaakt en in het Control Display
weergegeven.
Als het motoroliepeil het minimum bereikt, ver‐
schijnt er een Check-Control-melding.
Voorwaarden
Een actuele meetwaarde staat ter beschikking na ca. 30 minuten rijden. Bij een korte rit wordt
de status van de laatste, voldoende lange rit
weergegeven.
Wanneer vaak korte ritten worden afgelegd, re‐
gelmatig een uitvoerige meting uitvoeren.
Peil motorolie tonen Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Motoroliepeil"
Meldingen motorolie-indicator
ATTENTIE
Te weinig motorolie veroorzaakt motor‐
schade. Er bestaat gevaar voor schade. On‐
middellijk motorolie bijvullen.◀
Erop letten dat er niet te veel motorolie gevuld
wordt.
ATTENTIE
Te veel motorolie kan de motor of de ka‐
talysator beschadigen. Er bestaat gevaar voor
schade. Niet te veel motorolie bijvullen. Te veel
bijgevulde motorolie door een Service Partner
Seite 224MobiliteitMotorolie224
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Reiniging displays 247
Reinigingsmiddel voor vel‐ gen 246
Reinigingsvloeistof 81
Reis-boordcomputer 101
Reisdoelafstand 100
Remassistent 137
Remlicht, adaptief 134
Remlichten, dynamisch 134
Remmen, aanwijzingen 196
Remschijven inrijden 194
Remvoeringen inrijden 194
Reservewaarschuwing, zie Actieradius 94
Reservewiel 234
Reservezekering 237
Reset, bandenspanningscon‐ trole RDC 116
Resetten, bandenspannings‐ controle RDC 116
Resterende actieradius 94
RES-toets, zie Snelheidsre‐ geling 145
Restwarmte, automatische airconditioning 164
Richtingaanwijzer, lamp ver‐ vangen 233
Richtingaanwijzer, zie Knip‐ perlicht 78
Rijaanwijzingen, alge‐ meen 194
Rijbaanbegrenzing, waar‐ schuwing 128
Rijden op slechte wegen 197
Rijdynamiek, systeemtoe‐ standen 95
Rijdynamieksystemen 95
Rijprogramma's, zie Drivelo‐ gic 84
Rijstabiliteitsregelsyste‐ men 137
Rijstrookwisselmelding 130
Rijtips 194
Ritten op slechte wegen 197
Rokerspakket 173
RON, benzinekwaliteit 212 Rondom de dakhemel 15
Rondom de middencon‐ sole 14
Rondom het stuurwiel 12
RPA bandenpechwaarschu‐ wing 117
Rubber, verzorging 246
Rugleuning achterbank kan‐ telen 179, 181
Rugleuningbreedte 54
Rugleuningcontour, zie Len‐ densteun 53
Ruitbediening 47
Ruitensproeiermonden 80
Ruitensproeiers, ruiten 80
Ruitenwisser 78
Ruitenwisserinstallatie 78
Ruitenwisser, uitgeklapte stand 80
Ruitreinigingsinstallatie 78
S Schade, banden 215
Schakelaars, zie Bedienings‐ organen 12
Schakelpuntindicator 97
Scherm tegen verblin‐ ding 173
Schminkspiegel 173
Schoudersteun 54
Schroefdraad voor wegsleep‐ oog 243
Schroefdraad, zie Schroef‐ draad voor wegsleep‐
oog 243
Schroevendraaier, zie Boord‐ gereedschap 232
Schuif-/kanteldak 49
Sensoren, verzorging 247
Sequentiële modus 83
Servicegeschiedenis 96
Servotronic 143
Sfeerverlichting 111
Shift Lights 105
Side View 155 Signalen bij het ontgrende‐
len 45
Ski- en snowboardzak 182
Sleepoog, zie "Sleep‐ oog" 242
Sleeptouw voor het slepen/ wegslepen 241
Slepen, zie Slepen/wegsle‐ pen 241
Sleutel/afstandsbediening 32
Sleutelschakelaar voor passa‐ giersairbags 114
Slingeren van de aanhanger, zie Aanhangerstabilisatie‐
regeling 202
Slot, portier 37
Sluiten/openen met afstands‐ bediening 35
Sluiten/openen via portier‐ slot 37
Sneeuwkettingen 220
Snelheidsbegrenzer, hand‐ matig 132
Snelheidsbeperking, weer‐ gave 97
Snelheidslimietinfo 97
Snelheidslimietinformatie, boordcomputer 100
Snelheidslimiet, zie Handma‐ tige snelheidsbegren‐
zer 132
Snelheidsregeling 145
Snelheidswaarschuwing 101
Soft-close-automaat, portie‐ ren 38
SOS-toets 238
Spanning, banden 214
Spanningscontrole, ban‐ den 115
Spanningwaarschuwing RPA, banden 117
Speciale uitrustingen, stan‐ daard uitrustingen 7
Speed Limit Device, zie Handmatige snelheidsbe‐
grenzer 132 Seite 263Alles van A tot ZOpzoeken263
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15