Instrumenten en bedieningsorganen111Controlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 111XGordelverklikker 3 112vAirbags en gordelspanners
3 112VAirbag deactiveren 3 113pLaadsysteem 3 113ZStoringsindicatielamp 3 113gLaat auto spoedig nakijken
3 113RRem- en koppelingssysteem
3 113-Pedaal intrappen 3 114mElektrische handrem 3 114jStoring elektrische handrem
3 114uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 114[Opschakelen 3 114cStuurbekrachtiging 3 115)Lane Departure Warning
3 115.rUltrasoonparkeerhulp 3 115nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 115bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 115kTraction Control-systeem uit
3 116!Voorverwarmen 3 116%Roetfilter 3 116YAdBlue 3 116wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 116IMotoroliedruk 3 116iTe laag brandstofpeil 3 117dStartbeveiliging 3 117#Beperkt motorvermogen
3 1178Buitenverlichting 3 117CGrootlicht 3 117lGrootlichtassistentie 3 117fAdaptief rijlicht (AFL) 3 117>Mistlamp 3 118rMistachterlicht 3 118GSproeiervloeistof laag 3 118mCruise control 3 118 /Adap‐
tieve cruise control 3 118AVoorligger gedetecteerd
3 118hPortier open 3 118
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
112Instrumenten en bedieningsorganenBrandt korte tijdDe parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 240, zeke‐
ringen 3 248.
Richtingaanwijzers 3 150.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder of
de voorpassagier gaat branden of
knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 52.
Gordelstatus op de achterbank
> of X op het Driver Information Cen‐
ter knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐ rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Als een niet vastgemaakte gordel tij‐
dens het rijden wordt vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 52.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca. vier se‐
conden. Brandt deze niet, dooft deze
niet na vier seconden of licht deze tij‐ dens het rijden op, dan is er een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 51, 3 55.
Instrumenten en bedieningsorganen113Airbag-deactiveringON V brandt geel.
Brandt ong. 60 seconden na het in‐
schakelen van het contact. Airbag
voorpassagier is geactiveerd.
OFF * brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 60.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.Service-indicatie
g brandt geel.
Er wordt bovendien een waarschu‐
wingstekst of een waarschuwings‐
code weergegeven.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 125.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 237.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 180.
126Instrumenten en bedieningsorganenNr.Boordinformatie27Richtingaanwijzer rechtsvoor
defect28Richtingaanwijzer rechtsachter
defect29Controleer remlicht aanhanger30Controleer achteruitrijlicht
aanhanger31Controleer linker richtingaan‐
wijzer aanhanger32Controleer rechter richtingaan‐
wijzer aanhanger33Controleer mistachterlicht
aanhanger34Controleer achterlicht
aanhanger35Vervang batterij in handzender48Reinig blindehoekdetectiesys‐
teem49Lane Departure Warning werkt
niet53Draai tankdop vast54Water in dieselbrandstoffilterNr.Boordinformatie55De roetfilter is vol 3 17156Ongelijke bandenspanning op
vooras57Ongelijke bandenspanning op
achteras58Banden zonder TPMS-
sensoren herkend59Open en sluit portierruit
bestuurder60Open en sluit portierruit voor‐
passagier61Open en sluit portierruit links‐
achter62Open en sluit portierruit rechts‐
achter65Poging tot diefstal66Laat diefstalalarmsysteem
nakijken67Service stuurslot68Service stuurbekrachtiging69Service wielophanging70Service niveauregelingNr.Boordinformatie71Service achteras74Service AFL75Service airconditioning76Service blindehoekdetectiesys‐
teem77Service Lane Departure
Warning79Vul motorolie bij81Service versnellingsbak82Vervang motorolie binnenkort83Service adaptieve cruise
control84Motorvermogen verminderd89Onderhoud spoedig94Schakel parkeerstand in
voordat u uitstapt95Service airbag128Motorkap open134Storing parkeerhulp, reinig
bumper136Service parkeerhulp
Instrumenten en bedieningsorganen127Nr.Boordinformatie145Controleer het sproeiervloei‐
stofpeil174Accu bijna leeg258Parkeerhulp uit
Boordinformatie op het Uplevel-
Combi-display
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
● serviceberichten
● vloeistofpeilen
● diefstalalarmsysteem
● remmen
● bestuurdersondersteuningssys‐ temen
● rijregelsystemen
● snelheidsbegrenzer
● cruise control
● adaptieve cruise control
● frontaanrijdingswaarschuwing
● preventief remsysteem
● parkeerhulpsystemen
● verlichting, gloeilamp vervangen
● adaptief rijlicht (AFL)
● wis-/wasinstallatie
● portieren, ruiten
● blindehoeksysteem
● verkeersbordherkenning
● Lane Departure Warning
● handzender
● veiligheidsgordels● airbagsystemen
● motor en versnellingsbak
● bandenspanning
● roetfilter 3 171
● accustatus
● selectieve katalysatorreductie, dieseluitlaatvloeistof (DEF),
AdBlue 3 172
Boordinformatie op het Colour-
Info-Display
Sommige belangrijke meldingen ver‐
schijnen tevens op het Colour-Info-
Display. Druk op de multifunctionele
toets om een boodschap te bevesti‐
gen. Sommige meldingen verschij‐
nen slechts gedurende enkele secon‐ den als pop-up.
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
138Instrumenten en bedieningsorganenOnStar-toets
Druk op Z om contact met een On‐
Star-adviseur te leggen.
SOS knop
Druk op [ om een noodoproep te
plaatsen naar een speciaal opgeleide adviseur.
Statuslampje
Groen: Het systeem is gereed.
Groen knipperend: Het systeem is
bezig met een oproep.
Rood: Er is een probleem opgetre‐
den.
Uit: Het systeem is uit.
Rood/groen knipperend gedurende
een korte periode: Doorgeven van
voertuiglocatie is gedeactiveerd.
OnStar-services
OnStar-noodhulpdiensten
De OnStar-noodhulp is een service
met speciaal opgeleide adviseurs
voor contact, hulp en informatie bij
een noodgeval.In een noodsituatie, waaronder pech
onderweg, een lekke band of een
lege brandstoftank, drukt u op [ om
met een adviseur te spreken. De ad‐
viseur neemt vervolgens contact op met de (nood)hulpdiensten en stuurt
ze naar uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐
oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden
en gaat na of er hulp nodig is.
Wi-Fi Hotspot van OnStar
De Wi-Fi Hotspot van de auto maakt
een verbinding met internet mogelijk
via het mobiele 4G/LTE-netwerk.
Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi hot‐
spots is niet voor alle markten ver‐
krijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.Een mobiel toestel met de OnStar
WiFi Hotspot verbinden:
1. Druk op j en selecteer vervol‐
gens de WiFi-instellingen in het
Info-Display. De getoonde instel‐
lingen zijn onder andere de naam van de Wi-Fi Hotspot (SSID), het
wachtwoord en het verbindings‐
type.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt aan‐
gegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Let op
Selecteer Z en spreek met een On‐
Star-adviseur of log in bij uw account als u de SSID of het wachtwoord wilt
wijzigen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot uit‐
schakelen door op Z te drukken en
een OnStar-adviseur te spreken.
140Instrumenten en bedieningsorganenHet rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, antiblokkeerrem, en
andere grote systemen. Ook bevat
het informatie over mogelijke onder‐
houdspunten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.
Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een OnStar-adviseur
te bellen en beschrijf de bestemming of de nuttige plaats.
De OnStar-adviseur kan elk adres en elke nuttige plaats opzoeken en deze
naar het ingebouwde navigatiesys‐
teem downloaden.OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een OnStar-adviseur belt.
Druk op Z om een OnStar-adviseur
te bellen en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een ac‐ count, waar alle gegevens in zijn op‐
geslagen. Druk op Z en spreek met
een OnStar-adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een an‐
dere auto moet worden gebruikt, druk
dan op Z en vraag of de account op
de nieuwe auto kan worden overge‐
dragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt af‐
gevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de On‐
Star-service voor deze auto.Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Een be‐
richt op het Info-Display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer be‐
schikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie al‐
tijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
150VerlichtingDe alarmlichten worden automatischingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de hen‐
del indrukt tot u een weerstand voelt en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.