Verzorging van de auto173Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de ban‐
denspanningswaarden van alle vier
de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan en‐
kele seconden knippert en vervol‐
gens blijft branden, samen met con‐
trolelamp F 3 89 en er een bijbeho‐
rend bericht op het DIC verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet
uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐
ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn ge‐
zet.
Driver Information Centre (DIC) 3 93.
Boordinformatie 3 94.Lekke band
Een lekke band of een veel te lage bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 89 en een bijbe‐
horend bericht op het DIC. Zet de
auto stil en schakel de motor uit.
Bandenspanning 3 204, Bandenre‐
paratieset 3 175, Reservewiel
3 180, Wiel verwisselen 3 178.
Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het TPMS opnieuw
berekenen.
Bandenspanning 3 204, bandenre‐
paratieset 3 175.
Selecteer onderweg het menu Ban‐ denspanning op het DIC door de knop
op het uiteinde van de wisserhendel
in te drukken. Houd de knop gedu‐
rende ongeveer 5 seconden inge‐
drukt om het systeem opnieuw te la‐
ten berekenen. Er verschijnt een bij‐
behorend bericht op het DIC.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan tij‐
dens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het DIC weergege‐
ven.
Driver Information Centre (DIC) 3 93.
Boordinformatie 3 94.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare ban‐
denreparatiesets kan de werking van
174Verzorging van de autohet systeem nadelig beïnvloeden.
Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 175, Sneeuw‐
kettingen 3 175.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van
de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
213Lampenkappen, beslagen..........103
Leeslampjes met LED's ..............103
Lekke band ................................. 178
Lichtschakelaar ............................ 99
Lichtsignaal ................................ 100
Luchtinlaat ................................. 117
Luchtrecirculatie .................107, 183
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....141
Meldingen ..................................... 94
Meters........................................... 83
Mistachterlicht .......93, 99, 102, 163
Mistlamp ...................................... 93
Mistlampen ................... 99, 102, 160
Mistlampen voor ........................102
Modus ECO ................................ 118
Momentsleutel ............................ 169
Motoraanduiding .........................192
Motor afzetten ............................ 123
Motorgegevens .......................... 194
Motor-ID...................................... 192
Motorkap .................................... 152
Motorluchtfilter ............................ 154
Motorolie ............153, 189, 193, 203
Motorolieadditieven ....................189
Motoroliedruk ............................... 91
Motoroliepeil ................................ 95
Motorolieviscositeitsindexen .......189Motor starten ........................ 17, 122
Muntenhouder .............................. 69
N Neerklapbare rugleuning midden. 70
Nieuwe auto inrijden ..................120
Noodontgrendeling achterklep .....32
O Obstakeldetectiesystemen .........141
Olie ............................................. 153
Oliedruk ........................................ 91
Olie, motor .................. 153, 189, 193
Ontlaadbeveiliging accu ............105
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 69
Opbergruimte plafond ..................73
Opbergruimte portierbekleding .....71
Opbergruimte voor........................ 70
Opbergvak .............................. 70, 71
Opbergvakken .............................. 69
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................69
Opbergvak onder passagiersstoel 71
Opschakelen................................. 90
Opwarmen van de turbomotor ....122
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P
Panne ......................................... 183
Parkeerhulp ............................... 141Parkeerrem - zie Handrem .........134
Parkeren .............................. 18, 126
Park pilot met ultrasoonsensoren 141
Partikelfilter ................................. 127
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 47
Pollenfilter .................................. 117
Portieren ....................................... 30
Portier open ................................. 93
Portiersloten ................................. 23
Profieldiepte ............................... 174
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 208
Regelbare instrumentenverlichting ...........103
Regeling stationair toerental .......123
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 207
Remassistentie .......................... 134
Rem- en koppelingsvloeistof ......189
Remmen ............................ 133, 156
Remsysteem ................................ 89
Remvloeistof .............................. 156
Reservewiel ............................... 180
Reservewielbevestiging ..............169
Richtingaanwijzer ........................87
Richtingaanwijzers ..................... 102
Richtingaanwijzers vooraan ......161