Instrumenten en bedieningsorganen87Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 170.
Zekeringen 3 178.
Richtingaanwijzers 3 101.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er ge‐
durende ongeveer 90 seconden een
geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐ gemaakt, dooft de controlelamp.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 49.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze on‐
derweg, dan is er sprake van een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 48, 3 51.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 56.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 51, gordelspanners
3 48, airbag-deactivering 3 56.
94Instrumenten en bedieningsorganenStoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐ trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEET
Bandenspanningscontrolesysteem
3 185.
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐ oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 49.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 141.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is
3 148.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 136.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt 3 80.
● Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 26.● Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 32.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 130.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 153.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 136, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan er een
98VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 98
Lichtschakelaar ......................... 98
Automatische verlichting ...........98
Grootlicht ................................... 99
Grootlichtassistentie ..................99
Lichtsignaal ............................. 100
Koplampverstelling ..................100
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 100
Dagrijlicht ................................. 100
Adaptief rijlicht (AFL) ...............101
Alarmknipperlichten .................101
Richtingaanwijzers ..................101
Mistlampen voor ......................101
Mistachterlichten .....................102
Achteruitrijlichten .....................102
Beslagen lampglazen ..............102
Binnenverlichting .......................102
Bagageruimteverlichting ..........103
Leeslampen ............................. 103
Verlichtingsfuncties ....................104
Uitstapverlichting .....................104
Ontlaadbeveiliging accu ..........105Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7:uit0:zijmarkeringslichten9 P:dimlicht of grootlichtAUTO:automatische verlichting:
koplampen worden automa‐ tisch in- en uitgeschakeld.
Binnenste lichtschakelaar draaien:
>:mistlampenø:mistachterlichten
Controlelamp grootlicht P 3 92.
Controlelamp dimlicht 9 3 92.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐ ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het
dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Verlichting101Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er extra verlich‐
ting branden aan de desbetreffende
kant.
Het bochtlicht wordt na lang gebruik
en bij een snelheid van meer dan
40 km/u automatisch uitgeschakeld.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging
zoals bij het wisselen van rijstrook.
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van
rijstrook, tot aan de eerste aanslag.
Bij het loslaten van de hendel springt
deze terug naar de uitgangspositie.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐
slag wordt bewogen, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Richtingaan‐ wijzer uitschakelen door de hendel in
de oorspronkelijk stand terug te zet‐
ten.
Mistlampen voor
Rijden en bediening127zo stevig mogelijk. Trap tegelij‐kertijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen on‐
dergrond of een oplopende hel‐ ling. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Vergrendelt de auto 3 21 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 31 en
het diefstalalarmsysteem 3 32 in.
Luchtvering
Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de rij‐
hoogte voortdurend aan de belasting
van de auto aan.Voorzichtig
Overschrijd voor een veilige wer‐
king van het luchtveringssysteem
het aangegeven maximaal toe‐
laatbaar totaalgewicht niet. Raad‐
pleeg het typeplaatje 3 208 of de
autopapieren.
Voor nadere informatie over het lucht‐ veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
HoofdschakelaarVoorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
Auto met starthulpkabels starten
3 196, auto slepen 3 199.
De hoofdschakelaar bevindt zich op
de portierstijl.
Verzorging van de auto161Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin
garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐ ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐ste versnelling of achteruitver‐
snelling inschakelen. Voorkomen
dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten datgeen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening in‐schakelen.
● Bandenspanning controleren. ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
180Verzorging van de autoBepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.SymboolStroomkringZInfotainmentsysteem/
stoelverwarming/autodis‐
play/audioaansluitingen/
alarm?StekkerdoosÌAanstekereInstrumentenpaneelUCentrale vergrendeling0InterieurverlichtingORichtingaanwijzers/
mistachterlichten/carros‐
serieregelmoduleDIAGDiagnosestekkeruABS/elektronisch stabili‐
teitsprogrammadInterieurverlichting/
remlichtenZCarrosserieregelmoduleSTOPRemlichtSymboolStroomkringICarrosserieregelmodule/
elektrisch bediende ruiten/
verwarmings- en ventila‐
tiesysteem/airconditioningmVerwarmbare achterruit
linksnVerwarmbare achterruit
rechtsRVoorruitsproeiersMElektronische startbeveili‐
gingUStoelverwarmingFBLBochtlichtlHandsfree-aansluiting&TachograafPTOPTO (krachtafnemer)jClaxonÍVoorverwarming/diesel‐
brandstoffilterxAircoventilatordVerwarmbare buitenspie‐
gelsTStadslicht linksSymboolStroomkringSStadslicht rechtsQPneumatische wielophan‐
gingONavigatiesysteemADPExtra aanpassingen,Elektrisch bediende ruiten/
carrosserieregelmodule
Zekeringenkast in
bagageruimte
Combi
232TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............205, 209
Aanduidingen op banden ..........183
Aanhangerkoppeling ..................156
Aanhangerstabilisatie ................158
Aanhanger trekken ....................157
Aansteker .................................... 80
Absorptive Glass Mat-accu......... 167
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 161
Accu ........................................... 167
Accu, starthulp gebruiken ...........196
Achterdeuren ............................... 30
Achterklep..................................... 21 Achterlichten .............................. 174
Achterruitverwarming ................... 38
Achterste zijruiten ........................37
Achteruitkijkcamera ...................150
Achteruitrijlichten .......................102
Adaptief rijlicht (AFL) .........101, 172
AdBlue .......................... 90, 130, 205
AdBlue-meter................................ 82
AdBlue-tank ................................ 227
Afmetingen auto ........................218
AGM-accu................................... 167
Airbag deactiveren ....................... 56
Airbag-deactivering ...................... 87
Airbag en gordelspanners ...........87
Airbaglabel.................................... 51Airbagsysteem ............................. 51
Airconditioning ........................... 107
Airconditioning achterin .............112
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 119
Alarmknipperlichten ...................101
Algemene informatie .................. 156
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 121
Andere auto slepen ...................200
Antiblokkeersysteem .................140
Antiblokkeersysteem (ABS) .........89
Antidiefstalbouten .......................192
Antivries ...................................... 164
Armsteun ..................................... 45
Asbakken ..................................... 80
Autogegevens ............................ 209
Autokrik....................................... 182
Automatische verlichting .............. 98
Automatisch vergrendelen ......21, 25
Auto ontgrendelen .........................6
Auto reinigen .............................. 200
Auto slepen ................................ 199
Auto stallen ................................. 161
Autostop ............................. 122, 124
Auto wassen ............................... 200
B Bagageruimteverlichting .............103
Banden ...................................... 183