Instrumenten en bedieningsorganen109●Portiervergrendeling
Automatische portiervergr. : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunc‐
tie na uitschakeling van het con‐
tact. Activeert of deactiveert de
automatische portiervergrende‐
lingsfunctie nadat de auto is weg‐ gereden.
Geen vergr. bij portier open : Ac‐
tiveert of deactiveert de automa‐
tische portiervergrendelingsfunc‐
tie wanneer een portier open‐
staat.
Vertr. portiervergrendeling : Acti‐
veert of deactiveert de ver‐
traagde portiervergrendelings‐
functie.
● Vergr., ontgr., start op afstand
Feedb ontgr. op afstand : Acti‐
veert of deactiveert het alarm‐
knipperlichtsignaal bij het ont‐
grendelen.
Portierontgr. op afstand : Wijzigt
de configuratie om alleen het be‐ stuurdersportier of de hele auto
te ontgrendelen.Autom. portiervergrendeling : Ac‐
tiveert of deactiveert de automa‐
tische hervergrendeling na het
ontgrendelen zonder de auto te
openen.
● Fabrieksinstellingen herstellen
Fabrieksinstellingen herstellen :
Hervat alle standaardinstellin‐
gen.
Instellingen in het Colour-Info-
Display
Navi 950/Navi 650/CD 600
Druk op CONFIG op de console van
het Infotainmentsysteem om naar het menu Configuratie te gaan.
Draai aan de multifunctionele knop
om in de lijst omhoog of omlaag te
scrollen. Druk op de multifunctionele
knop (Navi 950 / Navi 650: druk op de buitenste ring) om een menuoptie te
selecteren.
● Profiel sportmodus
● Talen (Languages)
● Tijd en datum
● Radio-instellingen
● Telefooninstelling
● Navigatie-instellingen
● Displayinstellingen
● Voertuig instellingen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
110Instrumenten en bedieningsorganenProfiel sportmodus● Sportprestaties motor :
Gasaanname en schakelkarak‐
teristieken worden sneller.
● Achtergrondverlichting
sportmodus :
Verandert de kleur van de instru‐ mentenverlichting.
● Sportieve vering : Demping wordt
stugger.
● Sportieve besturing : Se stuurbe‐
krachtiging is verminderd.
Talen (Languages)
Selectie van de gewenste taal.
Tijd en datum
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Radio-instellingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Telefooninstelling
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.Navigatie-instellingen
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Displayinstellingen ● Menu startpagina :
Zie de handleiding bij het Info‐
tainment-systeem voor meer in‐
formatie.
● Optie achterruitrijcamerasys‐
teem :
Druk hierop om de opties voor de
achteruitcamera aan te passen 3 177.
● Display Uit :
Zie de handleiding bij het Info‐
tainment-systeem voor meer in‐ formatie.
● Kaartinstellingen :
Zie de handleiding bij het Info‐
tainment-systeem voor meer in‐
formatie.
Voertuig instellingen ● Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Ver‐
andert het niveau van het lucht‐
debiet van de klimaatregeling inhet interieur in automatische mo‐
dus.
Klimaatregelingsmodus : Regelt
de toestand van de koelcompres‐ sor wanneer de auto wordt ge‐
start. Laatste instelling (aanbevo‐
len) of bij het starten van de auto is altijd AAN of altijd UIT.
Autom. achterruitverwarming :
Activeert de achterruitverwar‐ ming automatisch.
● Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Wijzigt
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke instellingen.
● Aanrijdings-detectiesystemen
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren. Ac‐
tivering kan worden geselecteerd
met of zonder de aanhangerkop‐ peling bevestigd.
Dodehoekwaarschuwing : Acti‐
veert of deactiveert het blinde‐
hoeksysteem.
Instrumenten en bedieningsorganen113Noodhulpdiensten
Druk in een noodsituatie op [ om een
adviseur te spreken. De adviseur
neemt vervolgens contact op met de
(nood)hulpdiensten en stuurt ze naar
uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐ oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden en gaat na of er hulp nodig is.
Wi-Fi Hotspot
De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G/LTE.
Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi hot‐
spots is niet voor alle markten ver‐
krijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.
Een mobiel toestel met de Wi-Fi Hot‐ spot verbinden:
1. Druk op j en selecteer vervol‐
gens de WiFi-instellingen in het
Info-Display. De getoonde instel‐lingen zijn onder andere de naam
van de Wi-Fi Hotspot (SSID), het
wachtwoord en het verbindings‐
type.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt aan‐
gegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Let op
Druk op Z en spreek met een advi‐
seur of log in bij uw account als u de
SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
gen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot uit‐
schakelen door op Z te drukken en
een adviseur te spreken.
Smartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt u bepaalde autofuncties extern be‐
dienen.De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Brandstofpeil, resterende le‐ vensduur motorolie en banden‐
spanning (alleen met het ban‐
denspanningscontrolesysteem)
controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐
bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van Apple's App
Store of Google Play Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan dan
vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de landspecifieke website.
Instrumenten en bedieningsorganen115Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een ac‐
count waar alle gegevens in zijn op‐
geslagen. Druk op Z en spreek met
een adviseur of log in bij uw account als u accountinformatie wilt verande‐
ren.
Als de OnStar-service voor een an‐
dere auto moet worden gebruikt, druk
dan op Z en vraag of de account op
de nieuwe auto kan worden overge‐
dragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt af‐
gevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de On‐
Star-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Een be‐
richt op het Info-Display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer be‐
schikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie al‐ tijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
Software-updates
OnStar kan op afstand software-up‐
dates uitvoeren, zonder dat zij u daar‐ over van tevoren inlichten of om uw
toestemming vragen. Deze updates
verbeteren of behouden de veiligheid
en beveiliging of de werking van uw
voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
126VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● sfeerverlichting
● plafondverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Bij auto’s met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
w:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aandruk op v:uit
Plafondverlichting
De spot in de interieurverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Sfeerverlichting De sfeerverlichting bestaat uit indi‐
recte verlichting in de portieren en
rond de keuzehendel.
Verlichting127De sfeerverlichting kan met het kar‐
telwieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 126.
Deze wordt ook geactiveerd met In‐ stapverlichting 3 127 en Uitstapver‐
lichting 3 127.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s
en
t in de instapverlichting.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
● grondverlichting
Sommige functies werken alleen
wanneer als het donker is en helpen
u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 141 draait.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van alle schakelaars
● Driver Information Center● portiervakverlichting
● consoleverlichting
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 107.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat brandenwanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
● portier- en consolelichten
● grondverlichting
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
128VerlichtingPadverlichting
De koplampen, achterlichten en ken‐ tekenverlichting blijven een instelbare tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen
2. Contactsleutel verwijderen
3. Bestuurdersportier openen
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken
5. Bestuurdersportier sluiten
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 107.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd op accu Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐ namo.
Om te voorkomen dat de accu onder het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de
activering van de ontlaadbeveiliging
bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Klimaatregeling133Achterruitverwarming Ü 3 34, Stoel‐
verwarming ß 3 55, Geventileerde
stoelen 3 55, Verwarmd stuurwiel *
3 80.
Instellingen van de klimaatregeling
worden weergegeven op het Graphic- Info-Display, of afhankelijk van deversie, op het Colour-Info-Display.
Wijzigingen in instellingen verschij‐
nen kort op beide displays, bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO; de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden au‐ tomatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor op‐ timale luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwa‐
seming. De LED in de knop
brandt om activering aan te ge‐
ven.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de draai‐
knoppen links en rechts. De aan‐
bevolen temperatuur is 22 °C.
Bij het openen van de softtop past de
klimaatregeling de automatische mo‐
dus aan het gewijzigde klimaat in de
omgeving aan.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Temperatuur selecteren
Stel de temperaturen in op de gewen‐ ste waarde.