138Rijden en bediening9Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uit‐
oefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelamp R 3 88.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐
remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
HellingremHet systeem voorkomt onbedoeld be‐ wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. Bij het optrekken van de
auto worden de remmen automatisch gelost.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC) 3 139.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
166Verzorging van de auto9Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Leg de veiligheidsgrendel links opzijen open de motorkap.
Trek de ondersteuningstang voor‐
zichtig uit de houder. En zet deze ver‐
volgens vast aan de linker zijhaak op
de motorkap.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch
herstart.
Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Motorkap laten zakken en in het slot
laten vallen. Controleer of de motor‐ kap vergrendeld is.
Motorolie Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Verge‐
wis u ervan dat de gebruikte olie de
juiste specificatie heeft. Aanbevolen
vloeistoffen en smeermiddelen
3 208.
170Verzorging van de auto
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 208.
Accu Auto's zonder stop-startsysteem zijn
uitgerust met een loodzuuraccu. Au‐
to's met stop-startsysteem zijn uitge‐
rust met een AGM-accu die geen
loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij
korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐
bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 117.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg bij auto's met een stop-startsys‐ teem dat de AGM-accu (Absorptive
Glass Mat) weer wordt vervangen
door een andere AGM-accu.
Verzorging van de auto171
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 128.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 200.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ■ Geen vonken of open vlammen en niet roken.
■ Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
ernstige brandwonden.
■ Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
■ Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn.
229
RRadiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 224
Regelbare instrumentenverlichting ...........114
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 223
Remassistentie .......................... 138
Rem- en koppelingssysteem .......88
Rem- en koppelingsvloeistof ......208
Remmen ............................ 137, 169
Remvloeistof .............................. 169
Reservewiel ............................... 198
Richtingaanwijzer ........................87
Richtingaanwijzers ..................... 113
Richtingaanwijzers vooraan ......176
Roetfilter ............................... 90, 131
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......162
Rijregelsystemen ........................138
Rijverlichting .......................... 12, 91
S Service ....................................... 124Service-display ............................ 84
Service-indicatie ..........................88
Service-informatie ...................... 207
Sjorogen ...................................... 72
Sleutel, opgeslagen instellingen ...22Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................192
Snelheidsbegrenzer ...................142
Snelheidsmeter ............................ 81
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................169
Startbeveiliging ......................28, 91
Starten en bedienen ...................126
Starthulp gebruiken ...................200
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................6, 37
Stop/Start-systeem .....................128
Storing ....................................... 134
Storingsindicatielamp ..................88
Stroomonderbreking ..................134
Sturen ......................................... 125
Stuurbedieningsknoppen .............75
Stuurbekrachtiging........................ 89
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......168
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 75
Symbolen ....................................... 4 Systeem voor gecontroleerde afdaling ............................ 89, 140
T
Tanken ....................................... 157
Te laag brandstofpeil ...................91
Toerenteller ................................. 82Top-Tether-bevestigingsogen ......55
Traction Control .........................138
Traction Control-systeem UIT....... 90 Trekken............................... 162, 201
Trekstang.................................... 162
Tripcomputer ............................. 101
Typeplaatje ................................ 210
U
Uitlaatgassen ............................. 131
Uitrol-brandstofafsluiter .............127
Uitstapverlichting .......................116
Ultrasoonparkeerhulp ..................89
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 191
Vaste luchtroosters ....................124
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................185
Ventilatie ..................................... 118
Ventilatieopeningen ....................123
Verbanddoos ............................... 73
Vergrendelingssysteem ...............26
Verkeersbordherkenning ............150
Verlichting handschoenenkastje. 115
Verlichtingsfuncties..................... 116
Verlichting zonneklep ................115