Instrumenten en bedieningsorganen119
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐ ten 3 179.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 169.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 19,
3 167.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 130.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 179.Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Storing elektrische
handrem
j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐
maal 3 179.
Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 178.
178Rijden en bedieningRemmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 118.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 119.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐ peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Rijden en bediening183
■knop b kort indrukken: alleen Trac‐
tion Control-systeem is inactief,
ESC blijft actief, k licht op
■ knop b twee keer binnen
2 seconden kort indrukken: TC is
inactief, ESC werkt zonder verlies
aan motorvermogen, k en n lichten
op
■ knop b gedurende min.
5 seconden ingedrukt houden: TC
en ESC zijn geheel inactief, k en
n lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Bij de OPC-versie blijven TC en ESC gedeactiveerd zelfs als de auto door
onstabiel rijgedrag de drempel‐
waarde overschrijdt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Wanneer de TC voorheen was uitge‐
schakeld, worden zowel TC als ESC
opnieuw geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.Interactief rijsysteem
Flex Ride
Het Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
■ SPORT-modus: druk op de toets SPORT , de LED brandt.
■ TOUR-modus: druk op de toets TOUR , de LED brandt.
■ NORMAL modus: beide toetsen SPORT en TOUR zijn niet inge‐
drukt, geen enkele LED brandt.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC).
■ Gaspedaalbediening.
■ Stuurinrichting.
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC).■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten).
■ Automatische versnellingsbak.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
■ De schokdempers worden stijver om een beter contact met het weg‐
dek te houden.
■ De motor reageert sneller op bewe‐
gingen van het gaspedaal.
■ De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
Rijden en bediening185
Het OPC Flex Ride-systeem laat u uitdrie rijmodi kiezen:
■ OPC-modus: druk op de toets OPC , de LED brandt.
■ SPORT-modus: druk op de toets SPORT , de LED brandt.
■ NORMAL-modus: toets SPORT of
OPC zijn niet ingedrukt, er brandt
geen LED.
U deactiveert de SPORT- en OPC-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt
OPC Flex Ride een netwerkverbin‐
ding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC).
■ Gaspedaalbediening.
■ Stuurinrichting.
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC).
■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten).
NORMALE modus
In de NORMAL-modus, wanneer de
SPORT of OPC-toetsen niet zijn in‐
gedrukt, worden alle instellingen van
het systeem aangepast aan de stan‐
daardwaarden.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl.OPC-modus
Het dynamische rijgedrag wordt aan‐
gepast aan hoge prestatie-instellin‐
gen.
In deze modus is de verlichting van de belangrijkste instrumenten rood.
Persoonlijke instellingen in de OPC-
modus
U kunt de functies van de OPC-mo‐
dus selecteren wanneer u op de
OPC -knop drukt. U kunt deze instel‐
lingen wijzigen in het menu Instellin‐
gen op het Info-display. Persoonlijke
instellingen 3 136.
238Verzorging van de auto
korte ritten en vaak starten kan de
accu ontladen raken. Gebruik bij
voorkeur geen onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 154.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een uitstroomkanaal open is, moet dit met een afdekkap worden afgeslotenen moet de ventilatie bij de minpool
worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg bij auto's met een Stop/Start-
systeem dat de AGM-accu (Absorp‐
tive Glass Mat) weer wordt vervangen
door een AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het gebruik aan van een originele Opel accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 169.
262Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem4Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem5–6Spiegelverwarming, diefstala‐
larmsysteem7Aanjagerregeling, motorregel‐
module, transmissieregelmo‐
dule8Lambdasonde, motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling kofferruimte12Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting13ABS14Achterruitwisser15MotorregelmoduleNr.Stroomkring16Startmotor17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruit19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Centrale elektrische eenheid,
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Start-stopsysteem29Elektrische handrem30ABS31Adaptieve cruise control32AirbagNr.Stroomkring33Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Buitenspiegel, regensensor36Verwarming en ventilatie37Magneetklep koolstofreservoir38Vacuümpomp39Centrale regelmodule40Voorruitsproeier, achterruits‐
proeier41Grootlicht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44Voorruitwissers45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49Brandstofpomp
Service en onderhoud297
Het gebruik van motorolie van alleen
de kwaliteit ACEA A1/B1 of alleen A5/
B5 is verboden, omdat deze onder
bepaalde omstandigheden langdu‐
rige motorschade kan veroorzaken.
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 300.
Extra motorolieadditieven
Het gebruik van extra motorolieaddi‐
tieven kan schade tot gevolg hebben
en de garantie ongeldig maken.
Motorolieviscositeitswaarden
De SAE-viscositeitswaarde geeft in‐
formatie over de dikte van de olie.
Multigrade-olie wordt aangeduid door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30. Het
eerste cijfer, gevolgd door een W,
duidt de lage temperatuurviscositeit aan en het tweede cijfer de hoge tem‐
peratuurviscositeit.
Selecteer de betreffende viscositeits‐ index afhankelijk van de minimumom‐
gevingstemperatuur 3 300.Alle aanbevolen viscositeitswaarden
zijn geschikt voor hoge omgevings‐
temperaturen.
Koelvloeistof en antivries
Gebruik uitsluitend Long Life koel‐
vloeistof/antivries (LLC) op basis van
organisch zuur, die voor de auto is
goedgekeurd. De hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Het systeem is af-fabriek afgevuld
met koelvloeistof voor optimale cor‐
rosiebescherming en vorstbescher‐
ming tot een temperatuur van ca.
-28 °C. In noordelijke landen met ex‐
treem lage temperaturen biedt de af-
fabriek bijgevulde koelvloeistof vor‐
stbescherming tot ca. -37 °C. Deze
concentratie dient het gehele jaar in
stand te worden gehouden. Extra
koelvloeistofadditieven die bedoeld
zijn om extra corrosiebestendigheid
te bieden of om kleine lekken te dich‐
ten kunnen functiestoringen veroor‐
zaken. Aansprakelijkheid voor even‐
tuele gevolgen van het gebruik van
extra koelvloeistofadditieven wordt
niet aanvaard.Rem- en koppelingsvloeistof
Remvloeistof absorbeert na verloop
van tijd vocht waardoor de remmen
minder efficiënt werken. De remvloei‐ stof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst.
340TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............296, 300
Aanduidingen op banden ..........269
Aangeslagen lampenglazen ......151
Aanhangerstabilisatie ................231
Aanhanger trekken ....................227
Aansteker .................................. 111
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 232
Accu ........................................... 237
Achterlichten .............................. 249
Achterruitverwarming ................... 37
Achteruitkijkcamera ...................212
Achteruitrijlichten .......................151
Actieve hoofdsteunen ..................41
Actieve noodrem......................... 201
Adaptief rijlicht (AFL) .........145, 244
Adaptieve cruise control .....123, 189
Adaptive Forward Lighting .........122
Afmetingen auto ........................315
Afslagverlichting ......................... 145
Airbag deactiveren ....................... 55
Airbag-deactivering .................... 117
Airbag en gordelspanners .........117
Airbagsysteem ............................. 53
Airconditioning ........................... 157
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 165Alarmknipperlichten ...................149
Algemene informatie .................. 226
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 166
Andere auto slepen ...................290
Antiblokkeersysteem .................178
Antiblokkeersysteem (ABS) .......119
Armsteun ............................... 48, 49
Armsteun met opbergruimte ........64
Asbakken ................................... 111
Autogegevens ............................ 300
Automatische antiverblinding ......34
Automatische verlichting ............ 143
Automatische versnellingsbak ...174
Automatisch vergrendelen ...........26
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 289
Auto stallen ................................. 232
B Bagageruimte ........................ 27, 85
Bagageruimte-afdekking .............90
Banden- en velgmaat veranderen ............................. 274
Bandenreparatieset ...................276
Bandenspanning .......................269
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ............................... 121, 270
Bandenspanningswaarden ........317
Batterijspanning .........................134