7–26
Als er zich een probleem voordoet
Accu is uitgeput
1. Verwijder het accudeksel.
2. Controleer of de hulpaccu 12 V is en
of de negatieve pool daarvan met de
massa verbonden is.
3. Indien de hulpaccu zich in een andere
auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken. Zet de motor van de
auto met de hulpaccu stop en schakel
alle niet noodzakelijke elektrische
verbruikers in beide auto's uit.
4. Sluit de hulpstartkabels in precies
dezelfde volgorde aan zoals is
aangegeven in de illustratie.
Sluit het ene uiteinde van een
hulpstartkabel aan op de positieve pool
van de uitgeputte accu (1).
Sluit het andere uiteinde aan op de
positieve pool van de hulpaccu (2).
Sluit het ene uiteinde van de andere
hulpstartkabel aan op de negatieve
pool van de hulpaccu (3).
Sluit het andere uiteinde aan op het
massapunt aangegeven in de illustratie
op afstand van de uitgeputte accu (4).
5. Start de motor van de auto waarin zich
de hulpaccu bevindt en laat de motor
gedurende enkele minuten draaien.
Start vervolgens de motor van de auto
met de uitgeputte accu. 6. (Met i-ELOOP systeem)
Het is mogelijk dat na het starten van
de motor het i-ELOOP indikatielampje
gaat knipperen. Het indikatielampje
gaat uit wanneer de motor draait en
het opladen is voltooid. Controleer
alvorens te gaan rijden dat het
i-ELOOP indikatielampje is gedoofd.
OPMERKING
Als u met de auto gaat rijden terwijl
het i-ELOOP indikatielampje
knippert, hoort u een pieptoon.
Als het stuurwiel wordt gedraaid
terwijl het i-ELOOP indikatielampje
knippert, kan dit zwaarder aanvoelen
dan normaal, echter dit duidt niet op
een defect. Wanneer het i-ELOOP
indikatielampje is gedoofd, zal de
werking van het stuur weer normaal
worden.
De hulpstartkabels niet verwijderen
terwijl het i-ELOOP indikatielampje
knippert.
7. Maak wanneer u gereed bent de kabels
voorzichtig los, in de omgekeerde
volgorde als beschreven in de
illustratie.
8. Als het accudeksel verwijderd is, dit in
omgekeerde volgorde van verwijderen
monteren.
/ C \ F C A ' ( &