4–32
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Als het waarschuwingslampje voor
laag brandstofpeil gaat branden of het
brandstofpeil erg laag is, de tank zo
spoedig mogelijk bijvullen.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-46 .
OPMERKING
Na het bijtanken van brandstof
kan het enige tijd duren voordat de
indikator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of
in bochten de indikator afwijken
als gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
De display die een kwart of minder
resterende brandstof aangeeft heeft
meer segmenten om het resterende
brandstofniveau in groter detail te
tonen.
De richting van de pijl () geeft aan
dat de afsluitklep van de
brandstofvuldop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
(SKYACTIV-D 2.2)
Als de motor onregelmatig gaat draaien
of afslaat als gevolg van een laag
brandstofniveau, zo spoedig mogelijk
bijtanken en tenminste 10 liter brandstof
bijvullen.
Instrumentenpaneelverlichting
Wanneer de verlichtingsschakelaar naar de
stand
of gedraaid wordt terwijl het
contact op ON staat, wordt de helderheid
van de instrumentenpaneelverlichting
gedimd.
De helderheid van het instrumentenpaneel
en de instrumentenpaneelverlichtingen
kunnen afgesteld worden door het draaien
van de knop.
Door de knop naar links te draaien,
neemt de helderheid af. Wanneer de
knop naar de maximale dimstand is
gedraaid, klinkt er een pieptoon.
Door de knop naar rechts te draaien,
neemt de helderheid toe.
Gedimd
Helder
Functie voor uitschakelen van de
verlichtingsdimmer
Wanneer de verlichtingsschakelaar in de
stand
of staat terwijl het contact op
ON staat, kan de verlichtingsdimmer
uitgeschakeld worden door de knop naar
rechts te draaien totdat er een pieptoon
klinkt. Als de zichtbaarheid van de
instrumentengroep als gevolg van
lichtinval van buiten is verminderd, de
verlichtingsdimmer uitschakelen.
/ C \ F C A ' ( &