133
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /
onderbroken.
7.
Sn
elheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
In
gestelde snelheid.
9.
Se
lectie van een geprogrammeerde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen. 1.
Kn
op voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2.
To
ets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3.
To
ets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4.
To
ets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5.
To
ets voor het beheer van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2. Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
To
ets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
To
ets voor het onderbreken / hervatten van
de snelheidsregeling.
5.
Toets voor het beheer van de geprogrammeerde
snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snel heidsregelaar geselecteerd.
8.
In
gestelde snelheid.
9.
Se
lectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneelDe snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld .
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
-
bij a
uto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet de selectiehendel
in de stand A staan of moet, in de
handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische versnellingsbak
moet de selectiehendel in de stand D staan of
moet, in de handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
do
or op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
-
au
tomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt. Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
139
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het multifunctionele
display worden blokjes weergegeven die het
pictogram van de auto steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
k
m/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
k
m/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". H et
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
H et uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display. Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd (lichtschakelaar in de
stand "AUTO"
), wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Programmeren
Automatische follow me
home-verlichting
Het inschakelen of uitschakelen en
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu van de auto.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Halogeen
koplampen
handmatig verstellen Automatische koplamphoogteverstelling bij
xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0.
1 o
f 2
p
ersonen op de voorstoelen.
-.
T
ussenstand.
1.
5 p
ersonen + maximaal toegestane belading.
-.
T
ussenstand.
2.
Be
stuurder + maximaal toegestane belading.
-.
T
ussenstand.
3.
5 p
ersonen + maximaal toegestane
belading in de koffer.
Stand "0" : basisinstelling.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto. Raa
k in het geval van een storing de
xenonlampen niet aan. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
153
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
volgen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatie
met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk
beter zicht in bochten.
Meedraaiende koplampen
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Programmeren
Storing
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen via
het configuratiemenu op het
multifunctionele display.
Standaard is deze functie ingeschakeld.Bij het afzetten van het contact
blijven de instellingen gehandhaafd.
Deze functie werkt niet:
-
bi
j stilstand of zeer lage snelheden,
-
al
s de achteruit is ingeschakeld. In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Zicht
185
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Intelligente TractiecontroleWerking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing in
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waardoor
u tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente
tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen
om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de
aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid